ECLI:NL:RBZWB:2016:5784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
AWB 16_101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor marginaal zelfstandige werkzaamheden met behoud van bijstandsuitkering en de daaraan verbonden voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had toestemming gekregen om als marginaal zelfstandige/deeltijdondernemer werkzaamheden te verrichten met behoud van zijn bijstandsuitkering. Echter, aan deze toestemming waren een aantal voorwaarden verbonden, die eiser als onwerkbaar beschouwde. Hij stelde dat de voorwaarden het hem onmogelijk maakten om zijn bedrijf te voeren, en dat het beleid van het college niet aan hem was bekendgemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaarden die aan de toestemming waren verbonden, conform het beleid van het college waren. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden deze voorwaarden had mogen stellen, en dat de verplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn verbonden, ook van toepassing zijn op de eiser als marginaal zelfstandige. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de onredelijkheid van de voorwaarden en het gebrek aan bekendheid van het beleid, niet gegrond bevonden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de voorwaarden onredelijk waren en dat het college rechtmatig had gehandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de voorwaarden die aan de toestemming waren verbonden, in stand blijven. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan bijstandsontvangers worden gesteld wanneer zij als zelfstandige willen opereren, en de noodzaak voor hen om zich aan de gestelde voorwaarden te houden om hun bijstandsuitkering te behouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/101 PW

uitspraak van 8 september 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. T.C.J.A. van de Laak,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 november 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de nadere verplichtingen die eiser zijn opgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Tilburg op 16 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Sangster.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 6 februari 1997 een bijstandsuitkering van het college, laatstelijk op grond van de Participatiewet. In 2010 is eiser, vanwege de wens om als zelfstandig fotograaf aan de slag te gaan, uitgestroomd via het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Omdat eiser er niet in slaagde om in zijn levensonderhoud te voorzien, is aan hem vanaf 28 augustus 2013 weer een bijstandsuitkering toegekend.
Bij besluit van 6 augustus 2015 (primair besluit) heeft het college eiser toestemming gegeven om als marginaal zelfstandige werkzaamheden te verrichten met behoud van zijn bijstandsuitkering. Aan die toestemming heeft het college een aantal voorwaarden verbonden.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft het college bepaald dat eiser vier van de zes maanden een positief bedrijfsresultaat dient te genereren en dat eiser vier van de zes maanden niet meer dan 50% van de omzet aan kosten mag hebben. Voor het overige is het primaire besluit ongewijzigd in stand gebleven.
2. Eiser voert aan dat de voorwaarden die aan de toestemming zijn verbonden, het hem onmogelijk maken om zijn bedrijf te voeren. Hoewel herhaaldelijk is verwezen naar beleid, is dit beleid niet bekend gemaakt of aan eiser verstrekt. De toestemming voor de duur van zes maanden is te kort. Dit maakt dat eiser niet op langere termijn plannen kan maken. De eis dat in vier van de zes maanden een positief resultaat wordt behaald, is onwerkbaar. Juist nu het gaat om marginaal ondernemerschap, zal niet iedere maand een positief resultaat worden behaald. Als ondernemer gaan de kosten voor de baten uit. Soms duurt het jaren voordat bepaald materiaal wordt verkocht. In de fotografie is inherent dat de kosten en omzetten losgekoppeld zijn. Door de kosten en omzetten toch te koppelen, miskent het college dit. Een groot deel van de omzet verkrijgt eiser door werk in het buitenland. De eis/voorwaarde dat kosten gemaakt voor een reis naar het buitenland niet worden geaccepteerd, pakt dan ook zeer onwenselijk uit en maakt in feite de bedrijfsvoering onmogelijk. Het urenoverzicht dat eiser kan produceren kan niet aan de eis voldoen van een specificatie van welke opdracht en welke opdrachtgever eiser voor heeft gewerkt. Eiser heeft zijn administratie uit handen gegeven aan een administrateur. Wanneer eiser incidenteel in opdracht werkt, is het mogelijk om aan te geven dat hij op een bepaalde datum bepaalde uren werkzaam was voor een bepaalde klant. Omdat eiser niet werkt in opdracht, kan hij het gros van zijn tijd/werkzaamheden niet koppelen aan een specifieke opdracht of opdrachtgever. Als daar sprake van is, kan hij die informatie ook niet verstrekken. Dat van eiser verwacht kan worden dat hij van iedere opdrachtgever ook het BSN-nummer vraagt, voert te ver. Ook zonder dat nummer zijn de klanten van eiser (veelal rechtspersonen) traceerbaar en daarmee de administratie verifieerbaar. Per definitie en categorisch kosten die zien op reizen van/naar het buitenland niet te accepteren, miskent het gegeven dat eiser toestemming heeft om als zelfstandige te werken en dat in dat kader kosten gemaakt worden die zich niet louter beperken tot binnenlandse kosten. De reizen worden gemaakt uit zakelijke overwegingen. Het college heeft gesteld dat alleen kosten die voldoen aan de regels zoals opgenomen in het beleid van de gemeente Tilburg in mindering mogen worden gebracht. Nu het beleid niet bekend is gemaakt, kan het bestreden besluit volgens eiser niet in stand blijven. Een aantal eisen dat wordt gesteld, alvorens kosten in mindering mogen worden gebracht, is discutabel. Voor eiser is ondernemen naast de bijstand de mogelijkheid om nog voor een deel te voorzien in zijn levensonderhoud. Al jarenlang is eiser aangewezen op een uitkering. Hij wordt niet of moeilijk bemiddelbaar geacht naar betaald werk. Door de stringente eisen wordt het voor eiser onmogelijk gemaakt om zijn werkzaamheden uit te voeren en wordt ondernemen binnen de uitkering in feite een farce.
3. In artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen.
Ingevolge artikel 55 van de Participatiewet kan het college, naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het college op goede gronden voorwaarden heeft gesteld aan de aan eiser verleende toestemming om als marginaal zelfstandige werkzaamheden te verrichten.
Op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8446 en 6 april 1999, ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8217) is het een belanghebbende met een bijstandsuitkering toegestaan om werkzaamheden te verrichten als zelfstandige, mits die werkzaamheden niet van een meer dan bescheiden omvang zijn en niet gericht zijn op het (op termijn) wel zelfstandig kunnen voorzien in de kosten van bestaan. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser dient te worden aangemerkt als marginaal zelfstandige, wat door het college ook wordt aangeduid met de term ‘deeltijdondernemer’.
Ten aanzien van deeltijdondernemers heeft het college beleid opgesteld, wat is vastgelegd in de mededelingen 359: Ondernemen naar vermogen, 372: Verkorte versie ondernemen naar vermogen en 403: Inkomstenkorting bij Ondernemen naar vermogen in deeltijd.
In dit beleid, wat de rechtbank niet onredelijk acht, is bepaald dat bij instemming met deeltijd ondernemerschap de casemanager de gemaakte afspraken vastlegt in een trajectplan. Daarin wordt vastgelegd:
1. de omvang van het deeltijd ondernemerschap (te werken uren per week);
2. de duur van de toestemming (zes maanden, te verlengen met steeds zes maanden);
3. de te aanvaarden deskundige begeleiding;
4. de resterende verplichting tot inschakeling in de arbeid in loondienst;
5. het voldoen aan eisen van vestiging, milieu en bestemmingsplan (omgevingsvergunning);
6. het voeren van een deugdelijke administratie/boekhouding;
7. het stopzetten en terugvorderen van de bijstand bij nalatigheid ter zake punt 6;
8. het jaarlijks overleggen van de belastingaangifte en -aanslag met bijlagen;
9. de verplichtingen uit een eventueel als geldlening verstrekt klein bedrijfskapitaal;
10. de verplichting tot inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
11. het aanvragen van een verklaring arbeidsrelatie (VAR) bij de belastingdienst en
12. het openen van een apart bankaccount voor de activiteit uit onderneming.
Dat het beleid eiser kennelijk niet bekend is of dat het in de beleving van eiser niet tijdig aan hem is verstrekt, betekent niet dat het college geen toepassing mag geven aan dit beleid.
5. De rechtbank stelt vast dat de verplichtingen zoals opgenomen in het trajectplan conform het beleid van het college zijn. Naast het feit dat eiser er niet in is geslaagd om met ondersteuning van het Bbz als zelfstandige voldoende inkomsten te verwerven, blijven op hem de arbeidsverplichtingen uit artikel 9, eerste lid van de Participatiewet onverkort van toepassing. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat het college aan de aan eiser verleende toestemming om als deeltijdondernemer werkzaamheden te verrichten niet de in het trajectplan opgenomen voorwaarden, waaronder de duur van de toestemming, zou kunnen verbinden. De strekking van deze voorwaarden is immers dat eiser slechts op bescheiden schaal werkzaamheden als zelfstandige mag verrichten. In dit verband is het niet onredelijk dat het college heeft aangegeven dat eiser geen kosten voor activiteiten in het buitenland mag aftrekken van zijn inkomsten uit andere werkzaamheden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college met kosten die door eiser in Nederland worden gemaakt en die direct verband houden met zijn werkzaamheden als deeltijdondernemer wel rekening houdt bij de berekening van die inkomsten. De manier waarop eiser zijn werkzaamheden in het buitenland vorm wenst te geven, overschrijdt de bedoeling van de Participatiewet en het deeltijd ondernemerschap. Voor de manier waarop eiser zijn werkzaamheden in het buitenland verricht, waarbij hij onder meer de reis- en verblijfkosten verrekent, acht de rechtbank met het college geen ruimte aanwezig binnen de Participatiewet. In dit verband is mede van belang dat deze werkzaamheden niet direct leiden tot inkomsten.
Voor wat betreft de grond met betrekking tot de opgave van het BSN-nummer is de rechtbank van oordeel dat niet blijkt dat het college eiser heeft verplicht dit nummer in voorkomende gevallen te vermelden. Blijkens de toelichting namens het college ter zitting wordt van eiser verwacht dat hij voldoende gegevens vermeldt van zijn klanten, zodat die voor het college controleerbaar en verifieerbaar zijn. Dit uitgangspunt acht de rechtbank niet onredelijk. Dit oordeel geldt ook voor de contributies die eiser betaalt voor zijn lidmaatschap van de Nederlandse vereniging van journalisten en D66. Met het college wordt geoordeeld dat niet is gebleken dat eiser in het kader van marginaal zelfstandige als fotograaf die kosten dient te verrekenen met zijn inkomsten.
Eiser heeft nog aangevoerd dat het college ten onrechte maar 50% van zijn internetkosten ter verrekening accepteert. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zonder zijn werkzaamheden als marginaal zelfstandige ook een internetabonnement zou hebben afgesloten en dat hij daarvan minder frequent gebruik zou maken als hij geen ondernemer zou zijn. Hij begroot zijn huidig privégebruik van internet op ongeveer 10%. Dit standpunt heeft eiser echter niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de door het college gemaakte keuze ten aanzien van de verdeling van de voornoemde kosten onredelijk is.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het oordeel dat het college op goede gronden de in het bestreden besluit genoemde voorwaarden aan eiser heeft mogen stellen bij het verlenen van de toestemming om als marginaal zelfstandige werkzaamheden te verrichten.
7. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.