ECLI:NL:RBZWB:2016:5644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
AWB 15_7413
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gebiedsverbod opgelegd door burgemeester van Goes

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Goes, waarbij hem een gebiedsverbod is opgelegd. Dit verbod, dat op 7 oktober 2015 is vastgesteld, houdt in dat eiser zich gedurende twaalf weken niet mag bevinden in het centrum van Goes. Eiser heeft aangevoerd dat de burgemeester de voornemenprocedure niet heeft gevolgd en dat het beleid niet kenbaar is gemaakt aan het publiek, waardoor hij niet in staat was zijn gedrag aan te passen. Tijdens de zitting op 12 augustus 2016 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester niet aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser de openbare orde heeft verstoord door betrokken te zijn bij drugshandel. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de claim van schadevergoeding en de niet-ontvankelijkheid van het beroep, zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar dat de burgemeester terecht het gebiedsverbod heeft opgelegd. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat de burgemeester geen beleidsregels heeft vastgesteld, verworpen, en benadrukt dat de burgemeester bevoegd was om het verbod op te leggen op basis van de Algemene plaatselijke verordening (APV).

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een onrechtmatig besluit. De uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen en is openbaar uitgesproken op 2 september 2016. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7413 VEROR

uitspraak van 2 september 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en

de burgemeester van de gemeente Goes, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 oktober 2015 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het aan hem opgelegde gebiedsverbod.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 12 augustus 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 30 juli 2015 (primair besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 2:41A van de Algemene plaatselijke verordening Goes 2014 (APV) aan eiser een gebiedsverbod voor het centrum van Goes opgelegd voor een periode van twaalf weken te rekenen vanaf de dag na uitreiking van het besluit. Het besluit is op 3 augustus 2015 aan eiser uitgereikt.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 27 augustus 2015 (zaaknummer: BRE 15/5354) heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen in die zin dat het bij het primaire besluit bedoelde gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt nader wordt bepaald als het gebied dat wordt omsloten door de straten die met een rode onderbroken lijn zijn gemarkeerd op de bij de uitspraak behorende bijlage, zijnde een gewaarmerkte plattegrond van het centrum van Goes. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard en zich voor wat betreft het gebied aangesloten bij het gebied zoals dat door de voorzieningenrechter in de voornoemde uitspraak is vastgesteld.
2. Eiser verzoekt in beroep zijn in bezwaar aangevoerde gronden als ingelast en herhaald te beschouwen. Volgens eiser is ten onrechte de voornemenprocedure niet gevolgd. Voorts voert eiser aan dat het argument dat de burgemeester geen beleid heeft ten onrechte is gepasseerd. Dat beleid is althans niet kenbaar voor het publiek. Het beleid is niet gepubliceerd, waardoor eiser niet in staat was zijn gedrag aan te passen. Eiser stelt door het gebiedsverbod schade te hebben geleden en hij vordert een schadevergoeding van € 100,- voor elke dag dat het gebiedsverbod heeft geduurd.
3. Artikel 2:41A, eerste lid, van de APV bepaalt dat de burgemeester, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod kan opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.
4. De burgemeester stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. De termijn van het gebiedsverbod is geruime tijd verstreken en de gestelde schade wordt door eiser niet onderbouwd.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) impliceren huis- en verblijfsverboden, gezien op de gronden waarop deze worden opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de betrokkene (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 november 2011, ECLI:NL:RVS:2010:BO4882, en 25 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0633). Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat degene aan wie een dergelijk verbod is opgelegd, als gevolg van het besluit in zijn eer en goede naam is geschaad. Naar het oordeel van de AbRS kan het resultaat dat diegene nastreeft, te weten vernietiging van het besluit, om die reden voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. Bovendien heeft eiser in beroep aangevoerd dat hij belang heeft bij de onderhavige procedure omdat hij schade heeft geleden. Er is daarom sprake van procesbelang. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
6. Eiser heeft voor zijn beroepsgrond dat de burgemeester bij de oplegging van het gebiedsverbod de voornemenprocedure had moeten volgen verwezen naar soortgelijke zaken waarin deze procedure volgens hem wel is gevolgd. Volgens eiser is er daardoor inmiddels sprake van een beleidslijn. De rechtbank volgt eiser niet in deze grond. Hij heeft immers op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een bestaande praktijk, zoals door hem is aangevoerd. Relevante omstandigheden op grond waarvan wel zo’n procedure moest worden gevolgd, zijn gesteld noch gebleken.
Voor zover eiser met deze beroepsgrond heeft beoogd te stellen dat hij voor het primaire besluit ten onrechte niet is geconsulteerd over de oplegging van het gebiedsverbod, dan nog is hij niet in zijn processuele belangen geschaad omdat hij in bezwaar voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bedenkingen tegen dat verbod naar voren te brengen.
7. De voorzieningenrechter heeft in de voornoemde uitspraak met betrekking tot de stelling dat de oplegging van de verblijfsontzegging een inbreuk vormt op het recht om zich vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen navolgende overwogen.
“Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 november 2002 inzake Olivieira vs. Nederland (33129/96), waarnaar ter zitting door partijen is verwezen, volgt dat een jegens een burger uitgevoerde bevoegdheid waarmee inbreuk wordt gemaakt op diens recht op bewegingsvrijheid moet voldoen aan het vereiste dat het is gebaseerd op een wettelijke regeling die toegankelijk is voor het publiek en die zodanig is geformuleerd dat een ieder de gevolgen van zijn handelen kan voorzien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door de burgemeester uitgeoefende bevoegdheid om een verblijfsontzegging op te leggen een toereikende wettelijke grondslag heeft in artikel 2:41A, eerste lid, van de APV. Dit artikel is immers gepubliceerd en derhalve voor eiser toegankelijk, zodat hij de gevolgen van zijn gedrag kon overzien. Dat de bepaling open normen bevat, doet daar niet aan af. Daarnaast dient de inbreuk een te rechtvaardigen overheidsbelang, namelijk het belang van handhaving van de openbare orde en veiligheid.”
De rechtbank onderschrijft deze overweging. Met een verwijzing naar deze overweging verwerpt de rechtbank het beroep van eiser op artikel 2 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 12 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
8. Voorts onderschrijft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter dat op grond van de bestuurlijke rapportage van 22 juli 2015 en de daarop ter zitting gegeven toelichting van de betreffende agente van politie voldoende vast is komen te staan dat eiser op 2 juli 2015 softdrugs heeft gekocht bij coffeeshop [naam shop] en die heeft doorverkocht aan een Duitse toerist, dat eiser op 22 juli 2015 aan een jongen van dertien jaar twee jointjes en weed heeft verkocht en dat hij toen twee personen heeft aangesproken met de vraag “of ze iets van stuff moesten hebben”. Eiser heeft deze incidenten niet betwist. De burgemeester is dan ook op goede gronden tot de conclusie gekomen dat eiser de openbare orde heeft verstoord. Hij is derhalve bevoegd om op grond van artikel 2:41A, eerste lid van de APV een verblijfsontzegging aan eiser op te leggen. Dat de burgemeester geen beleidsregels heeft vastgesteld met betrekking tot het gebruikmaken van zijn bevoegdheid volgt niet dat hij geen gebruik mag maken van zijn bevoegdheid.
9. De rechtbank is het ook eens met het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gebiedsverbod voor eiser geen onevenredige gevolgen heeft. Dienaangaande is rekening gehouden met de woning van eiser en ook dat hij niet werkzaam is in het gebied waar het verbod voor geldt, dan wel genoodzaakt is aldaar zijn boodschappen te doen. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft betoogd, in dat gebied de kermis niet heeft kunnen bezoeken, geen weed heeft kunnen kopen, zijn vrienden niet heeft kunnen ontmoeten en geen boodschappen heeft kunnen doen in Turkse winkels leidt niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiser voor een bezoek aan zijn moeder moest omlopen. Gelet hierop heeft de burgemeester het belang van handhaving van de openbare orde zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser.
10. Voor wat betreft de duur van de opgelegde gebiedsontzegging heeft de burgemeester zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat bij drugsgerelateerde overlast vanwege het doel van de gebiedsontzegging, te weten het doen afnemen van drugsoverlast, voor een termijn van twaalf weken wordt gekozen omdat drugsdealers bij een korte afwezigheid hun zaken weer op kunnen starten. Ontzegging voor de duur van twaalf weken zorgt er voor dat het gedragspatroon van de drugsdealer ingrijpend wordt verstoord, aldus de burgemeester. Met het voorgaande heeft de burgemeester genoegzaam gemotiveerd waarom is gekozen voor een gebiedsontzegging van de maximale duur.
11. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen. Zoals uit het voorgaande blijkt is er geen sprake van voldoen aan de voorwaarde van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is voldaan aan (één van) de andere in dit artikel genoemde voorwaarden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.