Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[verweerster],
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de vennootschap onder firma, hierna te noemen ‘[verweerster]’, een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker 2], die sinds 1989 in dienst is. Het verzoek is gedaan op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, primair onderdeel e, subsidiair onderdeel g en meer subsidiair onderdeel d, BW. [Verweerster] stelt dat [verzoeker 2] zich herhaaldelijk niet aan de regels heeft gehouden met betrekking tot overwerk en onwelvoeglijk taalgebruik heeft gebruikt, wat heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. [Verzoeker 2] heeft het verzoek bestreden en een tegenverzoek ingediend voor een transitievergoeding van € 53.419,22 bruto.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverboden van toepassing zijn en dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien er een redelijke grond voor is. De kantonrechter oordeelt dat de feiten en omstandigheden die door [verweerster] zijn aangevoerd niet voldoende zijn om te spreken van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verzoeker 2]. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt door de discussie over overwerk, maar dat dit niet leidt tot ontbinding op de primaire grond. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2016 zal worden ontbonden en dat [verzoeker 2] recht heeft op een transitievergoeding van € 53.492,53 bruto. De proceskosten worden door beide partijen gedragen.