Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
het feitvan het overlijden van [slachtoffer] al die tijd te verhelen. De rechtbank acht niet bewezen dat er tevens handelingen zijn verricht die gericht waren op het verhullen van
de oorzaakvan het overlijden, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
een tijdstip in de periode van16 augustus 2013
tot en met 14 januari 2014,te
Werkendam en/ofAndel
en/of Veen , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, althansopzettelijk
,een persoon genaamd [slachtoffer] , van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of haar mededader(s)met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,meermalen met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,in de buik en/of hals
, althans in het lichaamvan die [slachtoffer] gestoken
en/of die [slachtoffer] (vervolgens) laten verstikken door middel van het verpakken en/of begraven van die [slachtoffer];
,te Werkendam en/of Andel
en/of Veen , althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verborgen en/of heeft weggevoerd en/of heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit
en/of de oorzaakvan het overlijden te verhelen, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofhaar mededader
(s)toen daar het lichaam van die [slachtoffer] verpakt en/of het lichaam naar een bosperceel aan de Boomgatweg (in de gemeente Werkendam ) vervoerd en/of aldaar het lichaam van die [slachtoffer] begraven
/achtergelaten.
5.De strafbaarheid
tastte. Ter zitting heeft verdachte (weer) net anders verklaard, namelijk dat [slachtoffer] in de beleving van verdachte het mes wilde gaan pakken, maar zij hem uiteindelijk voor was. Op de vraag van de rechtbank waaruit verdachte op dat moment opmaakte dat [slachtoffer] het mes ‘wilde gaan pakken’, verklaarde verdachte dat dit was gelegen in de manier waarop [slachtoffer] naar het op de grond liggende mes
keek.
De verklaring van [naam medeverdachte] biedt een dergelijke steun niet, omdat zijn verklaring geen eigen waarneming betreft, maar enkel een weergave van hetgeen verdachte aan [naam medeverdachte] in zeer grote lijnen heeft verteld. Dit gebeurde bovendien een dag na het doodsteken van het slachtoffer. Verdachte had aldus de gelegenheid gehad na te denken over haar verklaring aan [naam medeverdachte] . De rechtbank constateert voorts dat verdachte tegenover [naam medeverdachte] geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte vertelde enkel dat zij [slachtoffer] met ‘een voorwerp’ had gestoken en dat zij dit voorwerp reeds had weggedaan. Toen [naam medeverdachte] vervolgens vroeg waarmee zij dan had gestoken, wilde verdachte dit niet tegen hem zeggen. Het heeft er aldus alle schijn van dat verdachte een zekere afweging heeft gemaakt ten aanzien van hetgeen zij [naam medeverdachte] vertelde.
Alternatieve scenario’s zijn voorstelbaar en aannemelijk(er), omdat deze beter passen bij het totale beeld dat uit het dossier naar voren komt ten aanzien van verdachte, [slachtoffer] , het verloop van hun relatie en (de aanloop naar) de beëindiging ervan.
Aangezien de lezing van verdachte de grondslag vormde van het noodweer(exces)verweer van de verdediging, behoeft dit verweer geen nadere bespreking meer.
6.De strafoplegging
‘We kunnen ervan uitgaan dat verdachte fysiek en seksueel werd lastig gevallen’(…), zonder hierbij een deugdelijke onderbouwing, anders dan uitsluitend de eigen verklaring van verdachte, te geven.
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum volgt dat verdachte haar medewerking heeft geweigerd. Zij heeft geen openheid van zaken gegeven tijdens de gesprekken en onderzoeken die waren gericht op het in kaart brengen van haar psychische gesteldheid. Omdat ook de overige (medische) informatie beperkt was, was het trekken van diagnostische conclusies niet mogelijk. Hoewel de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte niet volledig kon worden uitgesloten, kon de aanwezigheid daarvan ook niet voldoende worden onderbouwd.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank, bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van het tegendeel, verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht voor beide feiten.
7.De benadeelde partij
€ 5.339,40een rechtstreeks gevolg zijn van de bewezenverklaarde doodslag (feit 1) en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Aangezien vaststaat dat het slachtoffer - door toedoen van verdachte - is overleden en het aannemelijk is dat ten gevolge van dit overlijden door de benadeelde partij (de vader van het slachtoffer) kosten zijn gemaakt in verband met, kort gezegd, de begrafenis, zal de rechtbank de gevorderde bedragen toewijzen. De gevorderde bedragen zijn bovendien voldoende aannemelijk gemaakt, nu voor iedere schadepost een afzonderlijke factuur is overgelegd ter onderbouwing. De overlegde facturen zijn weliswaar opgesteld in de Poolse taal, terwijl een vertaling in de Nederlandse taal ontbreekt, maar dit staat niet aan toewijzing van de gevorderde bedragen in de weg. Op de betreffende facturen is - ook zonder vertaling - te zien dat deze betrekking hebben op het slachtoffer, terwijl ook anderszins geen enkele reden is om de juistheid van de gevorderde bedragen, welke naar het oordeel van de rechtbank zeer redelijk en niet buitengewoon hoog zijn, in twijfel te trekken.
€ 426,88) en hotelkosten
(€ 336,75) dan ook toewijzen.
€ 6.103,03, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen en wel met ingang van de datum van dit vonnis, aangezien door de benadeelde partij geen expliciete ingangsdata zijn genoemd en de rechtbank deze data ook niet eenvoudig zelf kan vaststellen.
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren;
[benadeelde], van een bedrag van
€ 6.103,33aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 26 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
(feit 1);
de Staat,ten behoeve van [benadeelde] voornoemd,
€ 6.103,33te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 26 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
65 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft
(feit 1);