Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningbouwvereniging en de inspecteur van de Belastingdienst over de verhuurderheffing 2014. De woningbouwvereniging, die meer dan 10 huurwoningen bezit, had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de verhuurderheffing, die in totaal € 2.353.562 bedroeg. De inspecteur had de grondslag van de heffing verminderd, maar de woningbouwvereniging stelde dat de heffing in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de verhuurderheffing niet in strijd was met het eigendomsrecht en dat er geen sprake was van een buitensporige last voor de woningbouwvereniging. De rechtbank concludeerde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het heffen van belastingen en dat de keuze om de verhuurderheffing te beperken tot het gereguleerde segment niet evident van redelijke grond ontbloot was. De rechtbank verklaarde het beroep van de woningbouwvereniging ongegrond.