ECLI:NL:RBZWB:2016:4867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
2 augustus 2016
Zaaknummer
AWB 16_3401
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning onder de Wmo 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2016, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom inzake een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning behandeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 13 mei 2016, waarin het college haar een maatwerkvoorziening had toegekend die volgens eiseres niet voldeed aan haar behoeften. De rechtbank oordeelt dat de indicatie in resultaatsgebieden onvoldoende concreet is om te bepalen of deze resultaten bijdragen aan de zelfredzaamheid van eiseres, zoals vereist door de Wmo 2015. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerder een indicatie had voor vijf uur huishoudelijke hulp per week en dat haar medische situatie niet is verbeterd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat eiseres met ingang van heden recht heeft op Huishoudelijke ondersteuning plus gedurende vijf uur per week. Tevens wordt het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt ook het betaalde griffierecht vergoed en het college wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/3401 WMO15

uitspraak van 26 juli 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 mei 2016 (bestreden besluit) van het college inzake een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 juli 2016. Eiseres is verschenen, vergezeld door [naam vertegenwoordiger] van stichting [naam stichting] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.B. Evertz.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft lichamelijke beperkingen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft het college aan eiseres hulp bij het huishouden in natura toegekend tot en met 14 juni 2015 voor vijf uur per week.
Bij besluit van 15 februari 2015 (primaire besluit I) heeft het college aangegeven dat eiseres vanaf 15 juni 2015 in aanmerking komt voor Huishoudelijke ondersteuning. De resultaten die behaald moeten worden zijn: ‘Wonen in een schoon huis’ en ‘Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
Op 2 juni 2015 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juni 2015 (primaire besluit II) heeft het college aan eiseres Huishoudelijke ondersteuning toegekend over de periode vanaf 15 juni 2015 met de resultaten: ‘Wonen in een schoon huis’ en/of ‘Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit besluit vervangt primaire besluit I.
Op 21 juni 2015 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 september 2015 (primaire besluit III), neergelegd in het Ondersteunings-plan, is de toegekende maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning beëindigd per 10 september 2015. Aan eiseres wordt vanaf die datum Huishoudelijke ondersteuning plus toegekend. De eerder ingediende bezwaren worden onder toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college, in afwijking van het advies van de Advies-commissie voor de bezwaarschriften van 8 maart 2016
,de bezwaren gericht tegen de primaire besluiten II en III ongegrond verklaard. Hierin is volgens het college immers voldoende concreet en meetbaar omschreven wat de toegekende maatwerkvoorziening in de situatie van eiseres inhoudt. De bezwaren tegen primaire besluit I zijn niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiseres voert aan dat het college in haar geval geen maatwerk levert. Het aantal uren huishoudelijke ondersteuning dat zij in de praktijk ontvangt, is onvoldoende om de genoemde resultaten te kunnen behalen. Immers, hoewel haar omstandigheden niet zijn veranderd en haar gezondheid is verslechterd, krijgt eiseres nu minder uren hulp dan voorheen. Eiseres heeft zes uur per week hulp nodig. Anders dan het college stelt, was er ook onvoldoende tijd om te wennen aan de lagere indicatie nu in februari 2015 nog niet duidelijk was wat de resultaatgerichte financiering feitelijk in zou houden. Voorts heeft het college de verantwoordelijkheid voor het bepalen van het benodigde aantal uren huishoudelijke ondersteuning ten onrechte bij de zorgaanbieder neergelegd, terwijl deze laatste enkel een adviserende rol heeft. De zorgaanbieder is er bovendien financieel bij gebaat om zo min mogelijk uren hulp te verstrekken. Eiseres verzoekt om proceskostenvergoeding.
3. In artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning. Ingevolge het tweede lid draagt het gemeentebestuur zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.
In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Aan deze bepaling heeft de gemeenteraad uitvoering gegeven met de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Bergen op Zoom 2015 (Verordening).
In artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De
maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 en/of 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4. Tussen partijen is niet in geding de gezondheidssituatie van eiseres als gevolg waarvan zij beperkingen ondervindt bij de uitvoering van huishoudelijke taken. Wel is in geschil of eiseres met de toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van te behalen resultaten hierin voldoende wordt gecompenseerd. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank dat het beroep van eiseres zich niet richt tegen het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren tegen primaire besluit I.
De rechtbank stelt vast, mede gelet op hetgeen het college ter zitting heeft verklaard, dat het college bedoeld heeft om aan eiseres een maatwerkvoorziening te leveren in de vorm van Huishoudelijke ondersteuning met als resultaten ‘wonen in een schoon huis’ en ‘beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding’. Zoals uit het toekenningsbesluit kan worden opgemaakt, heeft zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] op grond van een gesprek met eiseres bepaald hoe concreet in deze resultaten kan worden voorzien. Naar aanleiding van de door eiseres hiertegen aangevoerde bezwaren heeft tijdens een huisbezoek aan eiseres op 10 september 2015 een bemiddelingsgesprek tussen eiseres, [naam zorgaanbieder] en het college plaatsgevonden. Resultaat hiervan is dat het college eiseres per 10 september 2015 in aanmerking heeft gebracht voor Huishoudelijke ondersteuning plus. Dit besluit is, samen met de onderzoeksbevindingen waar dit op berust, neergelegd in het Ondersteuningsplan van 18 september 2015, en betreft een aanvulling op het indicatiebesluit van 17 juni 2015.
Zoals uit het bestreden besluit blijkt en ter zitting ook is bevestigd, stelt het college zich op het standpunt dat eiseres met bovenvermelde wijze van indiceren in resultaatsgebieden voldoende gecompenseerd is in haar beperkingen. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van te behalen resultaten is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen of deze resultaten kunnen gelden als een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB: 2016:1491). Dat deze uitspraak is gedaan onder de reikwijdte van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo 2007) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) volgt dat concreet moet zijn welke activiteiten moeten worden verricht om het resultaat te bereiken, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten moeten worden verricht. Nu deze concretisering in de besluitvorming niet heeft plaatsgevonden, heeft het college niet kunnen volstaan met onderhavige toekenning. Het is immers niet duidelijk wat de resultaten inhouden. Ook het beleidsplan Wmo 2015-2017 verschaft hierin geen inzicht. In het ondersteuningsplan van 18 september 2015 is de hiervoor bedoelde concretisering evenmin afdoende gegeven. Aan de hand van dit plan kan immers niet worden vastgesteld welke concrete zorg aan eiseres moet worden geboden en hoe die zorg bijdraagt aan compensatie van de door eiseres ondervonden beperkingen in haar zelfredzaamheid. Onduidelijk blijft hoeveel tijd er hoe vaak wordt besteed aan welke activiteiten. Dit verdraagt zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet met de definitie van een maatwerkvoorziening die moet zijn afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon.
Dat het college, zoals ter zitting is aangevoerd, een overeenkomst met [naam zorgaanbieder] heeft gesloten waarin de laatste zich jegens het college heeft gecommitteerd om de resultaatsgebieden te behalen, maakt vorengaande niet anders. Immers, zoals uit het toekenningsbesluit van 17 juni 2015 valt op te maken, en tevens is neergelegd in het beleidsplan, wordt de concrete invulling van de behoefte aan huishoudelijke ondersteuning volledig overgelaten aan [naam zorgaanbieder] , die de omvang van de hulp in samenspraak met eiseres zal vaststellen. Het college heeft daar feitelijk geen zeggenschap in en of invloed op. Vorengaande wringt te meer nu [naam zorgaanbieder] er een financieel belang bij heeft om zo min mogelijk zorguren in te zetten.
5. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door het college onvoldoende gemotiveerd is waarom de toegekende maatschappelijke ondersteuning een passende bijdrage is aan het realiseren van een situatie waarin eiseres, ter compensatie van haar beperkingen, in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid als bedoeld in artikel 2.3.5. derde lid van de Wmo 2015. Dit is tevens in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij niet is besloten wat de concrete invulling is van de afgegeven indicatie.
6. Vaststaat dat eiseres eerder een indicatie had voor vijf uur huishoudelijke hulp per week. Nu de medische situatie van eiseres in ieder geval niet is verbeterd, moet er naar het oordeel van de rechtbank voorshands van worden uitgegaan dat voor het bereiken van compensatie op de door het college geïndiceerde aandachtsgebieden, nog steeds in ieder geval vijf uur per week huishoudelijke ondersteuning nodig is, zo niet meer.
7. Gelet hierop zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb. Bepaald zal worden dat eiseres Huishoudelijke ondersteuning plus in natura zal krijgen met ingang van heden gedurende vijf uren per week tot het college opnieuw zal hebben besloten met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald. Het nieuwe besluit op bezwaar dient het college te nemen op basis van een gericht onderzoek naar de omvang van de daadwerkelijk benodigde huishoudelijke ondersteuning.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Enkel het ten behoeve van deze zaak door eiseres betaalde griffierecht komt voor vergoeding in aanmerking.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de reiskosten van eiseres voor het verschijnen ter zitting vast op € 16,40. De vordering inzake het vergoeden van de kosten van het aangetekend verzenden van een vijftal brieven kan niet worden toegewezen. De rechtbank stelt daartoe vast dat de normale kantoorkosten, zoals kosten voor porti, niet vallen onder de kosten als genoemd in artikel 1, aanhef en onder e, van het Bbp.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat eiseres met ingang van heden in aanmerking komt voor Huishoudelijke ondersteuning plus gedurende vijf uur per week;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 16,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Soupart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.