ECLI:NL:RBZWB:2016:4759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16_210
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake ziekengeld op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 december 2015, waarin haar aanspraak op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. Eiseres, die in 1972 is geboren en voorheen als productiemedewerkster werkte, had zich op 30 september 2009 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het UWV had haar bij besluit van 3 december 2009 geschikt geacht voor haar werk en de uitkering beëindigd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak in hoger beroep op 14 november 2012.

Eiseres heeft in 2014 het UWV verzocht om herziening van het besluit van 3 december 2009, maar het UWV handhaafde dit besluit bij een primair besluit op 18 augustus 2015. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV. De rechtbank heeft op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 9 juni 2016 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door een tolk en haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van rapportages van verzekeringsartsen heeft besloten om het verzoek van eiseres om terug te komen op het eerdere besluit af te wijzen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een ander licht zouden werpen op de medische toestand van eiseres op de datum in geding, 7 december 2009. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek van eiseres af te wijzen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/210 ZW

uitspraak van 21 juli 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.E. Swart,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor [vestigingsplaats verweerder] ), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 december 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de tolk [naam tolk] en door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres, geboren in 1972, was voorheen werkzaam als produktiemedewerkster. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft zij zich op 30 september 2009 ziek gemeld wegens rugklachten.
Na medisch onderzoek heeft het UWV eiseres bij besluit van 3 december 2009 per 7 december 2009 geschikt geacht tot het verrichten van haar arbeid als productiemede-werkster en de uitkering ingevolge de ZW beëindigd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dat is bij besluit op bezwaar van 25 januari 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 januari 2011 heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in hoger beroep op 14 november 2012 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft eiseres het UWV gevraagd om het besluit van 3 december 2009 te herzien. Zij heeft haar verzoek op 13 april 2015 aangevuld.
Bij besluit van 18 augustus 2015 (primair besluit) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat het besluit van 3 december 2009 wordt gehandhaafd. Er is geen aanleiding om te concluderen dat het besluit van 3 december 2009 destijds op onjuiste medische gronden is gebaseerd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor herziening van de medische grondslag per 7 december 2009.
2. Eiseres voert in beroep aan dat haar huidige klachten er ook in 2009 waren, maar wel minder heftig dan nu het geval is. Bij de beoordeling van de medische situatie is destijds zwaar geleund op informatie van de reumatoloog [naam reumatoloog] , die geen afwijkingen had gevonden. Zijn informatie bevatte echter feitelijke onjuistheden. Bovendien was de huisarts het destijds niet eens met [naam reumatoloog] . Inmiddels is gebleken dat eiseres spondylose heeft, discopathie, artrose en trombose. Spondylose is een degeneratieve aandoening. De klachten van eiseres kunnen dus wel degelijk gerelateerd worden aan een medische aandoening. Bovendien is eiseres vanwege haar medische problematiek voorlopig in het kader van de Participatiewet vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Eiseres is ook van mening dat het UWV bij zijn besluitvorming de artikelen 3:2 en 3:4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Eiseres is bereid om mee te werken aan de onder-zoeken die het UWV noodzakelijk acht. Eiseres heeft in beroep ter onderbouwing van haar standpunt diverse stukken overgelegd.
3. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstan-digheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4. In geschil is of het UWV op juiste gronden heeft besloten om het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 3 december 2009 af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat met de uitspraak van de CRvB van 14 november 2012 het oorspronkelijke besluit van 3 december 2009 in rechte is komen vast te staan.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandig-heden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor vermelde betekenis, en zo ja of deze een ander licht werpen op de medische toestand van eiseres op de datum in geding 7 december 2009.
Eiseres heeft bij haar aanvraag een advies van 17 november 2014 van [naam adviesbureau] gevoegd over een onderzoek naar haar arbeidsvermogen en een besluit van 23 januari 2015 van het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant waarin eiseres op basis van dat rapport tot 31 oktober 2016 is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen in het kader van de Participatiewet. In bezwaar en beroep heeft eiseres medische informatie over de periode 15 juni 2009 tot en met 24 mei 2016 overgelegd.
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts worden in het advies van [naam adviesbureau] van 17 november 2014 over het arbeidsvermogen van eiseres, dat eiseres bij haar aanvraag heeft gevoegd, de actuele klachten en behandelingen van eiseres benoemd. Dat betreft echter het medisch klachtenbeeld van vele jaren na het besluit van 3 december 2009. De verzekeringsarts ziet daarin geen aanleiding om te concluderen dat het besluit van 3 december 2009 destijds op onjuiste medische gronden was gebaseerd.
De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, eiseres gezien tijdens de hoor-zitting en haar onderzocht tijdens het spreekuur. De bezwaarverzekeringsarts beschikte ook over de medische stukken die eiseres in bezwaar heeft overgelegd.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op 4 december 2015 gerapporteerd dat hij geen nieuwe feiten of situaties ziet die aanwezig waren op 7 december 2009 en die zouden leiden tot een andere visie op de arbeidsgeschiktheid van eiseres per die datum. Een groot deel van de in bezwaar overgelegde informatie gaat niet over de datum in geding. De bij eiseres aangetoonde radiologische afwijkingen zijn degeneratieve afwijkingen die passen bij haar leeftijd en er ook mee evolueren. Tot nu toe zijn er vanuit de curatieve sector geen eenduidige en objectiveerbare onderliggende aandoeningen aangetoond die het subjectieve klachtenpatroon van eiseres kunnen verklaren of onderbouwen. Er is volgens de bezwaarverzekeringsarts eerder sprake van een chronisch pijnsyndroom zonder aantoonbare relatie met een onderliggend medisch substraat. Hij vindt het medisch niet tegenaangewezen om fysieke activiteiten te ontplooien.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op 5 april 2016 gerapporteerd naar aanleiding van de beroepsgronden en een aantal medische stukken die eiseres in beroep heeft ingeleverd.
De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding voor herziening van zijn eerdere standpunt. Het gaat bij het bepalen van de arbeidsongeschiktheid niet om de klachten maar om de functionele beperkingen op grond van objectieve stoornissen. De destijds geobjectiveerde (radiologische) afwijkingen leiden niet tot functionele beperkingen bij arbeid. Ook de ernst van de pijnklachten (destijds) staat niet in verhouding tot de geconstateerde afwijkingen. De bezwaarverzekeringsarts ziet niet het verband tussen het momenteel vrijgesteld zijn van sollicitatieplicht en de onjuiste medische gronden waarop het besluit van 3 december 2009 volgens eiseres zou zijn gebaseerd. De omstandigheid dat er in de familie van eiseres reumatoïde artritis voorkomt, betekent niet dat dit automatisch ook bij eiseres aanwezig moet zijn. Eiseres heeft op 23 september 2009 een skeletscintigrafie onder-gaan wegens onbegrepen pijnklachten en is in december 2009 wegens dezelfde klachten door haar huisarts doorverwezen naar een orthopeed. Dit wijst erop dat de pijnklachten niet konden worden geobjectiveerd of verklaard door de vaststellingen. De bezwaarverzeke-ringsarts leest in de verwijsbrief van de huisarts van 10 januari 2016 niets over rugklachten. Bloedtesten kunnen niet aantonen dat er slijtage is ter hoogte van tussenwervelschijven. Bij eiseres is niet aangetoond dat door (tussen)wervels druk werd uitgeoefend op omliggend weefsel en zeker niet op zenuwweefsel. Dat blijkt ook uit de brief van de huisarts van 6 april 2010. Weliswaar schrijft bezwaarverzekeringsarts [naam bezwaarver-zekeringsarts] op 22 januari 2010 dat de huisarts het niet eens is met de reumatoloog, maar er staat niet waarom. Bezwaarver-zekeringsarts [naam bezwaarver-zekeringsarts] heeft in de rapportage van 2 augustus 2011 gerapporteerd dat de reumatoloog, neuroloog en orthopeed buiten enige tekenen van degeneratie van het linker SI-gewricht geen duidelijke afwijkingen hebben gevonden. Uit de brief van de huisarts van 23 november 2009 over 15 juni 2009 en de MRI van 8 februari 2010 blijkt slechts van medisch gezien banale afwijkingen zonder invloed op de functionaliteit. Uit de medicatie-lijsten blijkt niet dat eiseres rond 7 december 2009 een specifiek middel tegen reuma gebruikte. De brief van neuroloog [naam neuroloog] van 10 juni 2014 dateert van lange tijd na 7 december 2009. Daarin worden bovendien slechts mogelijke diagnoses genoemd. De informatie over het beenlengteverschil in 2006 is van ver voor de datum in geding. Bovendien leidt zo’n verschil zelden tot klachten. Spondylose is een normaal en gewoon slijtageverschijnsel.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Beide artsen hebben het dossier van eiseres, waaronder gegevens van behandelaars en de gegevens die zij bij haar aanvraag heeft gevoegd, bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts beschikte bovendien over de medische gegevens die eiseres in bezwaar heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen hiermee over een voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres.
De rechtbank stelt in dit verband ook vast dat eiseres een aantal stukken voor het eerst in beroep heeft overgelegd, namelijk op 22 februari en 31 mei 2016.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1) dient de rechtbank stukken die in het kader van een procedure over artikel 4:6 van de Awb voor het eerst in beroep worden ingediend buiten beschouwing te laten. Bij de beoordeling of het bestuursorgaan van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb gebruik heeft kunnen maken, kan namelijk slechts rekening worden gehouden met feiten en omstandigheden die uiterlijk in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht. Het UWV heeft zijn besluit immers uitsluitend op die feiten en omstandigheden kunnen baseren.
De rechtbank constateert echter dat de bezwaarverzekeringsarts met de rapportage van 5 april 2016 heeft gereageerd op de stukken die eiseres op 22 februari 2016 voor het eerst heeft overgelegd. De rechtbank zal daarom toch deze stukken bij haar beoordeling betrekken. De rechtbank zal de medische stukken die eiseres op 31 mei 2016 voor het eerst heeft overgelegd echter buiten beschouwing laten, omdat de bezwaarverzekeringsarts zich hierover niet heeft uitgelaten. In het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak was de bezwaarverzekeringsarts hiertoe overigens ook niet gehouden. Ook in zoverre kleeft aan het bestreden besluit geen zorgvuldigheidsgebrek als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
Het betekent concreet dat de rechtbank het medische rapport van de [naam arts 1] van 24 mei 2016, de brieven van de neuroloog [naam reumatoloog] van 5 oktober 2009 en van de orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 7 april 2010, en de uitslagen van de MRI’s van 15 maart 2013 en 15 april 2013 buiten beschouwing zal laten.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen zich op voldoende gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een ander licht werpen op de medische toestand van eiseres op de datum in geding 7 december 2009. Met name de bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en consistent gemotiveerd waarom er op basis van alle hem ter beschikking staande stukken – waaronder tevens een aantal pas in de beroeps-fase overgelegde stukken – geen aanleiding is om terug te komen op het besluit van 3 december 2009. Het standpunt van eiseres dat daarbij onvoldoende gewicht is toegekend aan de informatie van de huisarts deelt de rechtbank niet. Uit de informatie van de huisarts kan immers niet worden afgeleid dat wel sprake is van medisch objectiveerbare beperkingen ten aan zien van het verrichten van arbeid.
De rechtbank overweegt voorts dat eiseres een deel van de stukken die zij in de loop van deze procedure heeft overgelegd al in het kader van de procedures tegen het besluit van 3 december 2009 heeft overgelegd. Een ander deel heeft zij niet toen overgelegd maar had zij wel kunnen overleggen. Bovendien ziet een deel van de stukken die eiseres heeft overgelegd niet op de datum in geding.
Dat er na 7 december 2009 wel een diagnose is gesteld of een andere diagnose dan voor-heen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de destijds gemaakte beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiseres per 7 december 2009 niet juist zou zijn geweest. Relevant is slechts of met een (andere) diagnose een objectivering van de klachten en de gestelde beperkingen is gegeven. De rechtbank is daarvan uit de beschikbare gegevens niet gebleken.
De omstandigheid dat eiseres na 7 december 2009 niet meer heeft gewerkt en in het kader van de bijstandsuitkering die zij sinds een aantal jaren ontvangt ook niet hoeft te werken, heeft naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse betekenis voor de vraag of eiseres per 7 december 2009 arbeidsongeschikt was in het kader van de ZW. De criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling of een betrokkene wordt vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen zijn immers andere dan die worden gehanteerd bij de beoordeling of een betrokkene arbeidsongeschikt is in het kader van de ZW. De stelling van eiseres dat dit lastig uit te leggen en te begrijpen is, laat onverlet dat het UWV en ook de rechtbank zijn gebonden aan het in de wet neergelegde systeem. Hoewel de rechtbank niets wil afdoen aan hetgeen eiseres ervaart aan klachten, kan in het kader van de ZW-beoordeling dan ook alleen rekening worden gehouden met die klachten die objectiveerbaar zijn.
9. Nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een ander licht werpen op de medische toestand van eiseres op de datum in geding 7 december 2009, was het UWV bevoegd om het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 3 december 2009 af te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in redelijkheid gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.