ECLI:NL:RBZWB:2016:4727

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16_1851
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015 en de rol van de zorgaanbieder

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2016, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand inzake haar aanspraak op hulp bij het huishouden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. Eiseres had eerder een indicatie voor 5 uur hulp per week, maar het college had in een nieuw besluit dit aantal verlaagd naar 2,5 uur. Eiseres stelde dat het college onvoldoende had onderzocht of zij met deze nieuwe indicatie voldoende werd gecompenseerd voor haar beperkingen.

De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende had aangetoond dat de zorgaanbieder, die verantwoordelijk is voor het vaststellen van het aantal uren hulp, adequaat had gehandeld. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak waarin het college was opgedragen om een nieuw besluit te nemen, omdat er geen adequaat onderzoek was gedaan naar de behoefte van eiseres aan hulp. De rechtbank concludeert dat het college opnieuw niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt een voorlopige voorziening getroffen, waardoor eiseres recht blijft houden op 5 uur huishoudelijke zorg per week tot zes weken na de verzending van het nieuwe besluit. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/1851 WMO15

uitspraak van 25 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. drs. L.E.M.A. Vermeer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand (college), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 februari 2016 (bestreden besluit) van het college inzake haar aanspraak op hulp bij het huishouden ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, door haar dochter [naam dochter] en door haar zoon [naam zoon] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Feiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank verwijst voor de feiten en omstandigheden allereerst naar haar uitspraak van 27 november 2015 inzake het beroep van eiseres met procedurenummer 15/3700 WMO. De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 22 april 2015 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat er destijds geen adequaat onderzoek had plaatsgevonden naar de behoefte van eiseres aan hulp en naar de vraag of haar situatie was veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de eerder verleende maatwerkvoorziening. De rechtbank was ook van oordeel dat het college had nagelaten zelf te beoordelen bij welke taken eiseres ondersteuning nodig heeft. Het ondersteuningsplan dat de zorgaanbieder in samenspraak met eiseres op 1 juli 2015 heeft opgesteld was daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft ambtshalve een voorlopige voorziening getroffen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Op 29 december 2015 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Hiervan is op 14 januari 2016 een verslag opgesteld.
Het college heeft bij het bestreden besluit opnieuw beslist op het bezwaarschrift. Het college heeft daarin overwogen dat tijdens het keukentafelgesprek alle leefdomeinen en de beperkingen van eiseres ten aanzien van huishoudelijke taken aan bod zijn gekomen. Vervolgens heeft het college aan de zorgaanbieder de situatie van eiseres ten aanzien van de beperkingen bij de huishoudelijke taken toegelicht. De zorgaanbieder zal contact met eiseres opnemen en met haar doorspreken wat aan ondersteuning nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden. Het college heeft ook overwogen dat het besluit van 3 maart 2015, waarin is vermeld dat eiseres in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming bij de hulp bij het huishouden, niet wordt gewijzigd omdat eiseres dit in bezwaar en beroep niet als geschilpunt heeft aangegeven.
Op 16 februari 2016 heeft zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] het zogenoemde Wmo thuishulp ondersteuningsplan (hierna: ondersteuningsplan) opgesteld. Dit is ook ondertekend door eiseres.
Het college heeft de uitvoering van de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening verlengd tot en met 28 april 2016.

Beroepsgronden

2. Eiseres voert allereerst aan dat zij beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit terwijl dat nog niet op de voorgeschreven wijze was gepubliceerd [de rechtbank leest: bekend gemaakt], waardoor dat besluit niet in werking was getreden. Inmiddels is het bestreden besluit wel op de juiste wijze gepubliceerd [de rechtbank leest: bekend gemaakt]. Daarom moet het beroepschrift volgens eiseres geacht worden daartegen te zijn gericht. Eiseres voert ook aan dat het bestreden besluit geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres voert, voor het geval het bestreden besluit wel als besluit in de zin van de Awb wordt aangemerkt, aan dat het verslag van het keukentafelgesprek van 29 december 2015 in strijd met de uitspraak van de rechtbank geen beoordeling bevat van de werkzaamheden die verricht moeten worden. Het is volgens eiseres ook in strijd met deze uitspraak dat het college het in het bestreden besluit aan de zorgaanbieder overlaat om te bepalen hoeveel uur zorg zij krijgt. Uit het bestreden besluit blijkt bovendien niet hoeveel uur hulp bij het huishouden eiseres krijgt. De zorgaanbieder heeft eiseres telefonisch geïnformeerd dat zij 2,5 uur per week hulp bij het huishouden krijgt. Eiseres is het er niet mee eens dat ze niet langer 5 uur hulp bij het huishouden per week krijgt. Zij bewoont een eengezinswoning en slaapt op de begane grond, maar gebruikt ook ruimtes op de eerste verdieping. Ook de zolder moet af en toe worden schoongemaakt. Bovendien is de persoonlijke situatie van eiseres in de afgelopen twee jaar verslechterd. Eiseres verzoekt de rechtbank om bij een gegrond beroep zelf in de zaak te voorzien door te oordelen dat zij 5 uur hulp bij het huishouden per week dient te ontvangen. Als de rechtbank niet zelf in de zaak voorziet verzoekt eiseres de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar.

Toepasselijke regelgeving en beleid

3. De rechtbank verwijst voor de toepasselijke regelgeving en het beleid naar de weergave daarvan in haar uitspraak van 27 november 2015. De rechtbank voegt daar het volgende aan toe.
In artikel 10, eerste lid, onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 (hierna: Verordening) is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
i. op eigen kracht;
ii. met gebruikelijke hulp;
iii. met mantelzorg;
iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
v. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
Ook is bepaald dat de maatwerkvoorziening, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven (…).
In artikel 11, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
a. voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
b. voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;
c. voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;
d. indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;
(…).

Beoordeling van het geschil: procedureel

4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat er geen beletsels zijn om het beroep van eiseres ontvankelijk te achten. De rechtbank heeft onder meer geconstateerd dat het beroep tijdig is ingediend.
De rechtbank is ook van oordeel dat het bestreden besluit als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. Er is sprake van een beslissing op bezwaar van het college die op rechtsgevolg gericht is. De rechtbank is daarom bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het geschil inhoudelijk beoordelen.

Beoordeling van het geschil: inhoudelijk

5. De rechtbank dient gelet op haar uitspraak van 27 november 2015 te beoordelen of het college voorafgaand aan het bestreden besluit voldoende onderzoek heeft verricht en of het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat er inmiddels een adequaat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de behoefte van eiseres aan hulp en naar de vraag of haar situatie is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de eerder verleende maatwerkvoorziening. De rechtbank wijst in dit verband op het uitgebreide verslag van het keukentafelgesprek dat op 29 december 2015 heeft plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat tijdens een huisbezoek de situatie van eiseres op allerlei leefgebieden en haar behoefte aan ondersteuning daarbij zorgvuldig in kaart is gebracht. De rechtbank voegt hieraan toe dat van de kant van eiseres tijdens de zitting is verklaard dat het beeld dat uit het verslag van dat gesprek naar voren komt klopt met de situatie van eiseres op dat moment.
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) volgt dat wat betreft het aandachtsgebied schoon en leefbaar huis er inzicht dient te bestaan welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schoon en leefbaar huis (rechtsoverweging 5.7.2). Hetzelfde geldt voor prestaties die zijn gericht op het aandachtsgebied schone en draagbare kleding.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het bestreden besluit niet inzichtelijk dat aan al deze criteria is voldaan. Het blijkt evenmin uit andere stukken. Het ondersteuningsplan dat de zorgaanbieder in samenspraak met eiseres op 16 februari 2016 heeft opgesteld is daartoe onvoldoende. Dat bevat immers slechts een overzicht van de concrete activiteiten/taken die in het huishouden van eiseres verricht moeten worden, zoals stoffen/opruimen en het gebruiken van wasmachine en droger, en van de behoefte van eiseres aan hulp daarbij. Daarbij komt dat de zorgaanbieder zelf zonder tussenkomst van het college kan beslissen de hoeveelheid hulp uit te breiden of te verminderen. Nu de zorgaanbieder een vast bedrag ontvangt per cliënt kan hij er belang bij hebben om de benodigde zorg zo laag mogelijk in te schatten. De rechtbank wil hiermee niet zeggen dat de zorgaanbieder dat in het geval van eiseres heeft gedaan, maar het is aan het college om zelfstandig en inzichtelijk te beoordelen of voldoende ondersteuning wordt geboden. De verplichting om de beperkingen van eiseres te compenseren ligt immers bij het college en niet bij de zorgaanbieder. Het bestreden besluit is dan ook nog steeds onvoldoende zorgvuldig voorbereid en mist een deugdelijke motivering.
De rechtbank voegt hieraan toe dat in het verslag van het keukentafelgesprek is vermeld dat eiseres haar woning gebruikt als een seniorenwoning. De gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard dat voor een seniorenwoning minder schoonmaakhulp wordt gegeven dan voor een eengezinswoning die in haar geheel wordt gebruikt. Uit de stukken blijkt echter niet wat het college onder een seniorenwoning verstaat en welke hoeveelheid hulp bij het huishouden daarbij in beginsel volgens het college hoort. Dat, zoals de rechtbank begrijpt uit hetgeen de gemachtigde van het college ter zitting heeft verklaard, het college het aanspreekpunt is bij klachten van een betrokkene (‘piepsysteem’) waarna het college contact opneemt met de zorgaanbieder, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Het is aan het college om reeds bij het besluit tot toekenning inzichtelijk te hebben en te maken dat met de toegekende hulp in voldoende mate gecompenseerd wordt.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij het aantal uren hulp dat de zorgaanbieder aan eiseres biedt heeft getoetst aan het [naam protocol] ‑protocol zoals dat tot 1 januari 2015 werd toegepast en dat het aantal door de zorgaanbieder geboden uren (2,5) overeenkomt met het aantal uren hulp dat eiseres op grond van het protocol zou hebben gekregen. De rechtbank dient hieraan echter voorbij te gaan omdat dit, evenals de criteria waaraan zou zijn getoetst, niet inzichtelijk wordt uit het bestreden besluit. De rechtbank kan deze mondelinge toelichting op het bestreden besluit daardoor dus ook niet beoordelen.
De rechtbank overweegt voorts over het aandachtsgebied schone en draagbare kleding dat in het verslag van het keukentafelgesprek is vermeld dat er voor strijkwerkzaamheden een voorliggende voorziening bestaat. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van dat gesprek de strijkwerkzaamheden werden verricht in het kader van de 5 uur hulp bij het huishouden per week die de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening aan eiseres had toegekend. Uit de stukken wordt niet duidelijk of een hulp die niet 5 uur maar slechts 2,5 uur per week bij eiseres werkzaam is, nog steeds voldoende tijd heeft om die werkzaamheden te verrichten. De gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard dat een strijkservice een voorliggend veld is en dat het college voor beperkingen bij het strijken niet hoeft te compenseren. De rechtbank gaat er daarom van uit dat met voormelde zin in het verslag wordt bedoeld dat eiseres voor de strijkwerkzaamheden geen beroep hoeft te doen op de algemene voorziening omdat zij op een andere manier in haar behoefte aan ondersteuning bij deze werkzaamheden kan voorzien en dat zij daarmee voldoende is gecompenseerd. De rechtbank is echter van oordeel dat niet blijkt dat het college heeft onderzocht of eiseres daadwerkelijk van een strijkservice gebruik kan maken, bijvoorbeeld gelet op haar financiële situatie. Het bestreden besluit is in zoverre eveneens onvoldoende gemotiveerd.
Alles overziend concludeert de rechtbank dat het college voorafgaand aan het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht en bij het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres met de algemene voorziening waarnaar het college haar heeft verwezen voldoende wordt gecompenseerd. Dit betekent dat de intrekking van de maatwerkvoorziening die aan eiseres met ingang van 12 maart 2014 is toegekend eveneens onvoldoende is gemotiveerd.
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Gelet op het belang dat eiseres heeft bij een schoon huis, de omstandigheid dat bij de indicatie in 2014 nog een voorziening van 5 uur noodzakelijk werd geacht om eiseres voldoende te compenseren en de omstandigheid dat nu feitelijk slechts 2,5 uur zorg via de algemene voorziening wordt geboden én gelet op het standpunt van eiseres dat er nu geen sprake is van een afdoende compensatie, welke stelling het college onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het primaire besluit zal worden geschorst tot zes weken na de dag van verzending van het nieuwe besluit op bezwaar. Dit betekent dat eiseres in afwachting van het nieuwe besluit en tot zes weken na de verzending daarvan recht blijft houden op 5 uur huishoudelijke zorg per week.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft een voorlopige voorziening die inhoudt dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na de dag van verzending van het nieuwe besluit op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. D.H. Hamburger en mr. P.H.J.G. Römers, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van de bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.