ECLI:NL:RBZWB:2016:4559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
AWB 15_5563 en 15_5564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om planschadevergoeding op basis van artikel 6.1 Wro

In deze zaak hebben eiseressen op 21 mei 2014 aanvragen ingediend voor een planschadevergoeding, die zijn afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in deze kwestie. De aanvragen zijn ingediend meer dan een jaar na de inwerkingtreding van artikel 6.1, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dat op 25 april 2013 van kracht werd. De rechtbank oordeelt dat het rechtszekerheidsbeginsel niet in de weg staat aan de toepassing van dit artikel, ondanks het feit dat eiseressen geen aanlegvergunning hebben aangevraagd omdat zij in een civiele procedure verwikkeld waren. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen om planschadevergoeding niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro, omdat er geen besluit over een aanlegvergunning is genomen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvragen door het college. De eiseressen hadden in totaal aanzienlijke bedragen aan inkomstenderving geclaimd, maar de rechtbank oordeelt dat de wettelijke grondslag voor hun aanvragen ontbreekt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 15/5563 WET en 15/5564 WET

uitspraak van 21 juli 2016 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiseres1] ., te [vestigingsplaats eiseres1] , eiseres 1,

[naam eiseres2], te [vestigingsplaats eiseres2] eiseres 2,
gemachtigde: mr. S. van Hengel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 7 juli 2015 (bestreden besluiten) van het college inzake het afwijzen van hun aanvraag om een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 juni 2016. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam vertegenwoordiger eiseressen] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Coppelmans en mr. L. Nouws.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 mei 2014 hebben eiseressen aanvragen ingediend ter verkrijging van een vergoeding van de door hen geleden planschade als gevolg van het bestemmingsplan “Buitengebied Gilze en Rijen, 2e partiële herziening 2007”. Eiseres 1 heeft € 209.383,30 aan inkomstenderving geclaimd. Eiseres 2 heeft € 235.208,67 aan inkomstenderving geclaimd.
Naar aanleiding daarvan heeft het college advies gevraagd aan de TOG Nederland Zuid b.v. (hierna: TOG). TOG heeft bij rapport van 26 november 2014 ten aanzien van beide eiseressen geadviseerd om eiseressen geen schadevergoeding toe te kennen. Daarbij heeft TOG overwogen dat uit de aanvragen expliciet kan worden opgemaakt dat een tegemoetkoming in planschade wordt gevraagd als gevolg van een bestemmingsplanbepaling waarin een aanlegvergunningplicht (als bedoeld in artikel 3.3 van de Wro) is opgenomen. Dit is geen zelfstandige planschadeoorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro. Evenmin is voldaan aan de in artikel 6.1, zesde lid, van de Wro neergelegde voorwaarde dat schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in onder andere artikel 3.3 van de Wro eerst wordt vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit. De wettelijke grondslag voor de aanvraag ontbreekt dan ook, aldus TOG.
Bij het besluit van 16 december 2014 (primair besluit) heeft het college overeenkomstig het advies van TOG de planschadeverzoeken van eiseressen afgewezen. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
2. Eiseressen hebben aangevoerd dat het in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid om het per 25 april 2013 gewijzigde artikel 6.1 van de Wro toe te passen op situaties waarin geen aanlegvergunning meer kon worden gevraagd. Eiseressen wijzen erop dat na 27 september 2010 niet meer de mogelijkheid bestond om een aanlegvergunning te vragen, omdat het bestemmingsplan “Buitengebied Gilze en Rijen, 2e partiële herziening 2007” was vervangen door een nieuw bestemmingsplan. Hoewel het overgangsrecht hierin niet voorziet, is het zonneklaar dat de wetgever met de onderhavige situatie geen rekening heeft gehouden. Volgens het college hadden eiseressen tussen 16 april 2008 en
27 september 2010 een aanlegvergunning kunnen aanvragen. In deze periode was het gewijzigde artikel 6.1 van de Wro evenwel nog niet van kracht. Daarnaast hebben eiseressen aangevoerd dat zij gewacht hebben met hun planschadeverzoeken omdat er een civiele procedure tegen de gemeente aanhangig was.
3. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
In artikel 6.1, tweede lid, aanhef onder a, van de Wro is bepaald dat een oorzaak van schade als bedoeld in het eerste lid een bepaling van een bestemmingsplan is, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 (…).
In artikel 3.3 van de Wro is bepaald dat om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, bij het bestemmingsplan kan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder omgevingsvergunning:
a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
b. bouwwerken te slopen.
Ingevolge het zesde lid, in werking getreden op 25 april 2013, wordt schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 (…) eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.
4. De rechtbank overweegt dat bij Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in artikel 6.1 van de Wro een nieuw zesde lid is ingevoegd. Ingevolge dit lid, dat op 25 april 2013 in werking is getreden, wordt schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepaling genomen besluit.
5. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro (Kamerstukken II, 2011-2012, 33135, nr. 3, blz. 13-14 en 44-45) valt af te leiden dat de wetgever heeft beoogd de aanlegvergunning (artikel 3.3 van de Wro) als zelfstandige planschadeoorzaak op te nemen in artikel 6.1 van de Wro. Het zesde lid is aan artikel 6.1 van de Wro toegevoegd, waaruit blijkt dat er eerst duidelijkheid moet zijn omtrent het besluit over de aanlegvergunning voordat de planschade kan worden vastgesteld. Schade als gevolg van een aanlegvergunningstelsel kan dus pas worden vergoed als er een besluit is, bijvoorbeeld een besluit tot weigering van de gevraagde vergunning of een besluit waarin aan de verleende vergunning voorwaarden worden verbonden.
6. Eiseressen hebben geen aanvragen voor een aanlegvergunning ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat de intrekking van het aanlegvergunningstelsel in het nieuwe bestemmingsplan niet in de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime mag worden betrokken en derhalve geen grond is voor een vergoeding van planschade.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het toepassing geven aan artikel 6.1, zesde lid, van de Wro in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat voor eiseressen de mogelijkheid om alsnog een aanlegvergunning aan te vragen ontbreekt.
7. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van 24 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3485) en 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:593) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hieruit volgt dat voor het antwoord op de vraag of artikel 6.1, zesde lid, van de Wro van toepassing is, uit een oogpunt van rechtszekerheid, de datum van de aanvraag bepalend is.
8. De aanvragen om planschadevergoeding zijn door eiseressen ingediend op 21 mei 2014. Zij dateren dus van meer dan een jaar ná de inwerkingtreding op 25 april 2013 van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro. Dat eiseressen voordien geen aanlegvergunning hebben aangevraagd omdat zij in een civiele procedure verwikkeld waren en zij thans die mogelijkheid niet meer hebben, komt naar het oordeel van de rechtbank voor hun risico. Het rechtszekerheidsbeginsel staat niet aan de onverkorte toepassing van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro in de weg.
Het college heeft derhalve terecht aanleiding gezien om de aanvragen om planschade af te wijzen. De bestreden besluiten kunnen derhalve in stand blijven.
9. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzitter, en mr. C.A.F. van Ginneken en mr. V.E.H.G. Visser, leden, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.