In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2016 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst/Unit centrale invordering. De belanghebbende had een legaat ontvangen uit een nalatenschap, waarvoor de notaris de aangifte erfbelasting had ingediend. De ontvanger had de aanslag erfbelasting en een verminderingsbeschikking naar de notaris gestuurd, die deze aan de belanghebbende had doorgegeven. De belanghebbende had echter de verschuldigde erfbelasting niet betaald, ondanks een herinnering. De ontvanger stuurde daarop een aanmaning met aanmaningskosten van € 15 naar de belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de aanmaning terecht was verstuurd en dat de aanmaningskosten rechtmatig waren, omdat de kennis van de notaris aan de belanghebbende kon worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, ondanks zijn bezwaar dat hij niet op de hoogte was van de betalingsverplichting. De rechtbank benadrukte dat de ontvanger niet verplicht was om de aanmaning aan de notaris te adresseren, en dat de belanghebbende belang had bij de uitspraak, omdat de ontvanger belastingteruggaven kon verrekenen met de openstaande aanmaningskosten. De rechtbank concludeerde dat de ontvanger de aanmaning en kosten terecht had opgelegd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.