Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant over de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 264.000 per waardepeildatum 1 januari 2014, en de belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardering. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inspanningen had geleverd om een hoorgesprek te organiseren, maar dat dit niet kon plaatsvinden door overmacht aan de zijde van de belanghebbende, die herstellende was van een operatie. De rechtbank concludeerde dat de schending van het hoorrecht geen gevolgen had voor de uitspraak op bezwaar, omdat de heffingsambtenaar binnen de wettelijke termijn uitspraak had gedaan zonder de belanghebbende te horen.
Daarnaast werd in de uitspraak vastgesteld dat de vervanging van het dak van de woning als onderhoud werd beschouwd en geen wijziging van de toestandsdatum voor de WOZ-waarde met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatierapporten aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en wees de verzoeken om een dwangsom af, omdat de heffingsambtenaar tijdig had beslist. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.