Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
- het op 30 oktober 2015 ontvangen verzoek tot voorlopige voogdij;
- de op 4 november 2015 ontvangen brief van de Raad voor de Kinderbescherming, met bijlagen;
- de op 10 november 2015 ontvangen rectificatie met aanvulling betreffende het verzoek tot voorlopige voogdij;
- de op 26 november 2015 ontvangen brief van de Raad voor de Kinderbescherming, met bijlagen.
2.De feiten
- [minderjarige I] , geboren te [geboorteplaats-datum] 2009;
- [minderjarige II] , geboren te [geboorteplaats-datum] 2010.
3.3. Het verzoek
4.De beoordeling
artikel 1:251 BW het gezag over de minderjarigen.
De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de GI thans beter dan de pleegouders in staat zou zijn gezagsbeslissingen voor de minderjarigen te nemen, kan ook niet tot toewijzing van het verzoek leiden. Het is inderdaad een onwenselijke situatie dat ook de pleegouders niet hebben kunnen bewerkstelligen dat voor de minderjarigen, die de Poolse nationaliteit hebben, door de Poolse autoriteiten identiteitsdocumenten worden verstrekt en dat de pleegouders hierdoor tegen tal van problemen aanlopen. Namens de pleegouders is echter ter zitting ook aangevoerd dat met name dit probleem eerder juist de reden was om het verzoek tot overdracht van de voogdij van de GI aan hen in te dienen. Indien de GI dit probleem thans wel zou kunnen oplossen indien zij wederom met de voogdij zou zijn belast, kunnen de pleegouders overwegen hiervoor een overdracht van de voogdij te verzoeken.