4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Verdachte reed op zaterdag 12 september 2015 omstreeks 19:45 uur in zijn personenauto (een Volkswagen Golf) op de Stokhasseltlaan te Tilburg en kwam op de kruising met de Vlashoflaan in botsing met een overstekende fietser. De fietser, de 14-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), overleed ter plaatse.De schouwarts stelde vast dat de vermoedelijke doodsoorzaak een hoog energetisch trauma was (onder andere een schedelbasisfractuur, een gebroken nek en gebroken ribben) ten gevolge van een verkeersongeval.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het die avond schemerig en regenachtig was, waardoor, in combinatie met het privacyglas van zijn auto, zijn zicht werd beperkt en dat hij op de betreffende kruising naar links de Vlashoflaan inkeek en daar een auto stil zag staan. Hij heeft verklaard dat hij niet voor zich op de weg heeft gekeken.
Naar aanleiding van het ongeval werd een onderzoek op de plaats van het ongeval uitgevoerd. Het verkeersongeval vond plaats op het kruispunt van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen Stokhasseltlaan / Vlashoflaan, binnen de bebouwde kom van Tilburg. Aan de noord- en zuidzijde van de Vlashoflaan was een fietsers- en voetgangersoversteekplaats gesitueerd om de Stokhasseltlaan over te steken. Er heeft sporenonderzoek plaatsgevonden en daarin werden de rijrichtingen van de betrokkenen bij het ongeval vastgesteld. Verdachte is met zijn auto gereden over de westelijke rijbaan van de Stokhasseltlaan in de richting van de Heikantlaan. [slachtoffer] is op haar fiets de westelijke rijrichting van de Stokhasseltlaan overgestoken ter hoogte van de zuidelijke oversteekplaats. Het kruispunt was overzichtelijk, ook ter hoogte van de zuidelijke oversteekplaats waar [slachtoffer] met haar fiets is overgestoken. Het wegdek was nat en in goede staat. Het was dag (het tijdstip zonsondergang was die dag op die plaats 20.02 uur) en de verkeersinstallatie werkte naar behoren. De maximale snelheid voor bestuurders op de Stokhasseltlaan was 50 kilometer per uur.Er is onderzoek gedaan aan de auto van verdachte. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen mechanische gebreken aan de auto waren die het ongeval mede zouden kunnen hebben veroorzaakt.
Het kruispunt Stokhasseltlaan / Vlashoflaan is voorzien van een verkeersregelinstallatie (hierna: VRI) die met behulp van detectielussen het verkeersaanbod meet en op basis daarvan de verkeerslichten aanstuurt. De gegevens met betrekking tot de werking van de VRI zijn opgeslagen in een faselog. Met gebruikmaking van deze gegevens heeft de politie omtrent de toedracht van het ongeval het volgende vastgesteld. De eerste melding van het verkeersongeval bij de politie is gedaan om 19:47 uur. Uit de faselog, waarvan de tijdsaanduiding ongeveer anderhalve minuut voorloopt op de werkelijke tijd, blijkt dat om 19:47 uur er een verstoring is ontstaan in het normale verkeersbeeld door langdurige lusbezettingen die doorliepen tijdens groenfasen. Een dergelijke verstoring kan duiden op belemmering van een kruispunt, bijvoorbeeld vanwege een aanrijding. Om 19:47:30,7 uur is de detectielus bij de stopstreep voor het verkeerslicht, dat door verdachte is gepasseerd kort voor het ongeval, geactiveerd door een voertuig. Op dat moment stond het betreffende verkeerslicht al gedurende 5,5 seconden op rood. Op hetzelfde moment is een ander voertuig de stopstreep van de fietsersoversteekplaats gepasseerd. Het verkeerslicht voor deze fietsersoversteekplaats was op dat moment groen. Beide voertuigen kwamen tegelijkertijd aan op het conflictpunt.
Met behulp van de gegevens uit de faselog en na aanvullende rijproeven is, met een mate van betrouwbaarheid van meer dan 99%, vastgesteld dat de snelheid van de personenauto die het rode licht heeft genegeerd, op het traject vanaf de eerste detectielus voor het kruispunt waar het ongeval heeft plaatsgevonden tot aan de stopstreep voor de verkeerslichten van datzelfde kruispunt, over een afstand van circa 48 meter, moet hebben gelegen tussen de 93 kilometer per uur en 119 kilometer per uur.
Daarnaast zijn er remproeven gedaan. Daaruit is gebleken dat de maximale botssnelheid op basis van de vastgestelde remvertraging van de Volkswagen Golf 84 kilometer per uur bedroeg. Ook heeft er een schade-inpassing van de auto van verdachte en de fiets van [slachtoffer] plaatsgevonden. Qua hoogte kwamen de aangetroffen sporen niet overeen met elkaar. De sporen op de Volkswagen Golf waren circa vijf centimeter hoger afgetekend dan de positie van de framebuis van de fiets. Een dergelijk verschil is volgens de politie passend bij het scenario dat de Volkswagen Golf ten tijde van de botsing een remmende beweging maakte, waardoor de voorkant van het voertuig in een verlaagde stand stond.
Op basis van voormelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusie:
- verdachte is op de kruising Stokhasseltlaan / Vlashofweg met zijn Volkswagen Golf in botsing gekomen met een fietser, [slachtoffer] , die als gevolg van die botsing is komen te overlijden;
- gelet op het tijdstip van de melding bij de politie in combinatie met het tijdstip van verstoring van het normale verkeersbeeld zoals blijkend uit de gegevens van de faselog, heeft het ongeval plaatsgevonden omstreeks 19.47 uur;
- in dezelfde minuut waarin de verstoring van het normale verkeersbeeld is gedetecteerd heeft blijkens de faselogbestanden een voertuig met een snelheid, gelegen ruim boven de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en terwijl het verkeerslicht voor dat voertuig al 5,5 seconden op rood stond, de stopstreep voor de kruising Stokhasseltlaan / Vlashoflaan gepasseerd;
- gelet op de overeenkomst tussen het tijdstip van het ongeval en het tijdstip van de snelheidsovertreding en de roodlichtnegatie kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die voorafgaande aan het ongeval met hoge snelheid en door rood licht de kruising is opgereden;
- [slachtoffer] is de voetgangers- en fietsersoversteekplaats overgestoken terwijl de verkeerslichten voor haar richting groen licht uitstraalden.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat getuigen andersluidend hebben verklaard over het tijdstip van de aanrijding en dat de ontruimingstijd blijkens de faselog onjuist, te weten op minder dan 4 seconden, was ingesteld, zodat het exacte tijdstip van de aanrijding en de daarop gebaseerde conclusies met betrekking tot de snelheid van verdachte en de roodlichtnegatie niet vaststaan, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte door rood is gereden op het moment dat het verkeerslicht voor hem al 5,5 seconden op rood stond en dat [slachtoffer] bij -voor haar- groen licht de Stokhasseltlaan is overgestoken. Gezien deze omstandigheden kan in het midden blijven of de ontruimingstijd juist was ingesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de ontruimingstijd niet het uitgangspunt is geweest voor de vaststelling van het tijdstip van de aanrijding, maar het tijdstip van de melding bij de politie in combinatie met het tijdstip van verstoring van het normale verkeersbeeld zoals blijkend uit de faselog. Dat getuigen een ander tijdstip van de aanrijding hebben genoemd, vindt zijn weerlegging in voormelde, objectieve bewijsmiddelen. Datzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat hij niet harder dan 60 kilometer per uur en niet door rood reed; ook die stelling is niet te rijmen met de -objectieve- vaststelling uit het politieonderzoek, die de rechtbank als bewijsmiddel heeft overgenomen.
Ten aanzien van het verweer dat de gemeten remafstand van 34,25 meter past bij een gereden snelheid tussen de 55 en 60 kilometer per uur, overweegt de rechtbank dat uit het schade-inpassingsonderzoek blijkt dat verdachte al (kort) voor de aanrijding is begonnen met remmen en dat bovendien de remweg na een aanrijding, vanwege de impact die de aanrijding op de snelheid van het voertuig heeft, niet gelijkgesteld kan worden met de remweg zonder aanrijding, waar de verdediging vanuit is gegaan.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
Is er sprake van doodslag?
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of er wettig en overtuigend bewijs is voor doodslag, zoals primair is tenlastegelegd. Daartoe is vereist dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Van opzet op de dood van het slachtoffer kan echter ook sprake zijn als men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden (voorwaardelijk opzet). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet op doodslag zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.(Vgl. o.a. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003, 552) Voor wat betreft zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer heeft de Hoge Raad in een eerder arrest overwogen dat deze onder omstandigheden doodslag kunnen opleveren, met dien verstande dat in een geval waarin de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat (bijvoorbeeld) een frontale botsing met een auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op zaterdagavond omstreeks 19.47 uur binnen de bebouwde kom, zijnde een tijdstip waarop naar algemene ervaringsregels medeweggebruikers, waaronder ook “zwakke”, zoals fietsers en voetgangers, te verwachten zijn, en zijnde een plaats waar zich oversteekplaatsen voor die zwakke verkeersdeelnemers kunnen bevinden, met een snelheid, aanzienlijk hoger dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, terwijl het verkeerslicht voor hem al 5,5 seconden rood licht uitstraalde en het schemerig en regenachtig was, waardoor naar eigen zeggen zijn zicht werd beperkt, en terwijl hij niet voor zich op de weg, maar naar links de Vlashoflaan in keek, de kruising van de Stokhasseltlaan met de Vlashoflaan is opgereden en op die kruising in botsing is gekomen met een fietser die op dat moment met voor haar groen licht op een fietsersoversteekplaats de weg overstak.
Dergelijk rijgedrag levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het overlijden van die fietser op.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of door verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust is aanvaard (op de koop toe is genomen).
De rechtbank heeft uit de verklaringen van verdachte, zowel bij de politie als ter terechtzitting, slechts een zeer beperkt beeld kunnen krijgen van hetgeen in verdachte is omgegaan ten tijde van de hem verweten gedraging. De rechtbank zal zich dan ook voornamelijk moeten verlaten op de uiterlijke verschijningsvormen van die gedraging en de omstandigheden waaronder die heeft plaatsgevonden. In dat verband kent de rechtbank betekenis toe aan de wijze waarop verdachte zich voorafgaand aan het dodelijk ongeval in het verkeer heeft gedragen. Daartoe zijn de volgende bewijsmiddelen voorhanden.
Aan de hand van het MAC-adres van het bluetooth-systeem in de auto van verdachte en de bluetooth-registratiekasten van de VerkeersInformatieDienst (hierna: de VID) die langs de weg staan opgesteld is onderzoek gedaan naar het traject dat verdachte voorafgaand aan het ongeval heeft afgelegd. Geconstateerd is dat verdachte de betreffende dag heeft gereden over de Burgemeester Letschertweg, komende vanaf de A58 en gaande in de richting van de Stokhasseltlaan te Tilburg. De politie heeft op basis van de door de VID geregistreerde gegevens berekend dat verdachte over een afstand van 13,3 kilometer over de Burgemeester Letschertweg in Tilburg heeft gereden met een indicatief berekende snelheid gelegen tussen 113 kilometer per uur en 135 kilometer per uur. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 80 kilometer per uur.
Langs dit traject heeft hij 16 kruispunten, geregeld met verkeerslichten (VRI’s), gepasseerd. Uitgaande van de door de bluetooth-registratiekasten van de VID geregistreerde tijdstippen, waarop de auto van verdachte de betreffende registratiekasten is gepasseerd, zijn de logbestanden van die VRI’s onderzocht. Ter plaatse van 10 van die VRI’s (genummerd 123, 127, 128, 129, 131, 132, 133, 134, 135 en 144) werden opvallende afwijkingen van normaal verkeersgedrag waargenomen op de momenten waarop verdachte met zijn auto die VRI passeerde.
Verdachte heeft op die punten in alle gevallen de maximumsnelheid in ernstige mate overschreden. Hij heeft daarbij indicatief berekende snelheden bereikt tot maximaal 202 kilometer per uur. Daarnaast heeft hij tot vier maal toe een rood verkeerslicht genegeerd, waarbij in één geval het verkeerslicht al 9,2 seconden rood licht uitstraalde toen verdachte het passeerde.
Op 5 kruispunten (met VRI’s genummerd 117, 124, 125, 126 en 140) werden geen opvallende afwijkingen waargenomen.
Van één VRI werden als gevolg van een storing geen gegevens opgeslagen.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte, voordat hij de Stokhasseltlaan opreed, over de Burgemeester Letschertweg heeft gereden en daarbij meerdere keren door een rood verkeerslicht is gereden en de maximumsnelheid extreem fors heeft overschreden. Op een aantal kruispunten waar een VRI stond is verdachte, op het moment dat hij die moet zijn gepasseerd, niet in negatieve zin opgevallen. Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte zich op die plaatsen aan de verkeersregels heeft gehouden. Hij heeft de maximumsnelheid daar niet overtreden en is niet door rood licht gereden.
Gelet op het feit dat verdachte zich op andere delen van de Burgemeester Letschertweg niets gelegen heeft laten liggen aan de verkeersregels en hij na het tijdelijk terugbrengen van zijn snelheid deze ook telkens weer opnieuw verhoogde, is de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte, daar waar hij zich wel aan de verkeersregels hield, niet uit vrije wil zijn rijgedrag heeft aangepast aan die verkeersregels, maar dat het verkeer op die plaatsen het kennelijk niet toeliet dat hij daar zijn rijgedrag handhaafde. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte, ondanks zijn extreem hoge snelheden en het meermalen rijden door rood licht, een aanrijding met een ander gemotoriseerd voertuig op de Burgemeester Letschertweg heeft willen voorkomen.
Op de kruising van de Stokhasseltlaan met de Vlashoflaan, waar het ongeval plaatsvond, heeft verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, naar links gekeken, teneinde zich ervan te vergewissen dat de auto die daar voor het verkeerslicht stond te wachten ook daar bleef staan op het moment dat verdachte de kruising op wilde rijden. Dit bevestigt voor de rechtbank dat verdachte, waar het ander gemotoriseerd verkeer betreft, gefocust is geweest op het voorkomen van een aanrijding en daarop zijn gedrag heeft aangepast. Dat ligt ook voor de hand, omdat een aanrijding onder dergelijke omstandigheden ook risico's voor de gezondheid van verdachte met zich zou meebrengen en de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte zijn eigen leven niet in gevaar heeft willen brengen. Het vorenstaande leidt ertoe dat niet gezegd kan worden dat verdachte de kans op een aanrijding met een ander gemotoriseerd voertuig bewust heeft aanvaard.
Anders is dat waar het betreft een aanrijding met zwakke verkeersdeelnemers, zoals voetgangers of fietsers. Verdachte heeft, toen hij op zaterdag 12 september 2015 omstreeks 19:47 uur reed over de Stokhasseltlaan, welke straat is gelegen binnen de bebouwde kom, waar hij voetgangers- en fietsersoversteekplaatsen kon verwachten en waar hij gelet op het tijdstip, ook daadwerkelijk rekening moest houden met overstekende voetgangers of fietsers, zich nog steeds enkel gericht op het voorkomen van een aanrijding met overig gemotoriseerd verkeer. Net zoals op de Burgemeester Letschertweg heeft hij ook hier zijn rijgedrag slechts aangepast aan overig gemotoriseerd verkeer, daarbij de maximumsnelheid en verkeerslichten volkomen negerend. Op geen enkele manier heeft verdachte er blijk van gegeven een aanrijding met een zwakke verkeersdeelnemer, die voor hemzelf naar verwachting relatief beperkte gevolgen zou hebben, te hebben willen voorkomen. Het belang van deze verkeersdeelnemers is voor verdachte volkomen ondergeschikt geweest aan zijn eigen belang om te kunnen blijven racen. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat hij een overstekende fietser of voetganger zou scheppen, die daardoor zou komen te overlijden.
De rechtbank acht daarom de aan verdachte ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 14 juni 2016;
- het rapport van het Regionaal Bureau Wet Wapens en Munitie;
- het proces-verbaal van aantreffen van het wapen in de woning van de vriendin van verdachte.