4.3.Nu sprake is van omkering van de bewijslast, rust op belanghebbende de last overtuigend aan te tonen dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank dat bewijs niet geleverd. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, is hij, naar het oordeel van de rechtbank, niet erin geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de belastbare inkomens uit werk en woning en de bijdrage‑inkomens op te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Redelijke schatting navorderingsaanslagen IB/PVV
4.4.1.Bij omkering en verzwaring van de bewijslast moet de aanslag berusten op een redelijke schatting.
4.4.2.De inspecteur heeft, rekening houdend met de berekening in het rapport wvv, onderzocht hoeveel inkomsten door belanghebbende zijn gegenereerd ter zake van mensenhandel en hennepteelt (zie 2.9).
Inkomsten uit mensenhandel
4.4.3.1. Bij de berekening van de opbrengst van mensenhandel is in het rapport wvv uitgegaan van de verklaringen van [C]. De inspecteur heeft zijn berekening gebaseerd op het rapport wvv; uitgaande daarvan zijn de inkomsten uit mensenhandel over de jaren 2008 (periode vanaf februari 2008 tot en met 31 december 2008) en 2009 (periode vanaf 1 januari 2009 tot en met 19 april 2009) door de inspecteur gesteld op respectievelijk € 104.460 en € 25.200.
4.4.3.2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende – gelet op de geloofwaardige verklaring van [C] tegenover de politieambtenaren – inkomsten heeft genoten uit de werkzaamheden die [C] in opdracht van belanghebbende heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur in redelijkheid ervan uitgaan dat belanghebbende daarmee inkomsten heeft gegenereerd. De rechtbank acht de schatting door de inspecteur redelijk nu deze is gebaseerd op de door [C] vermelde verdiensten die zij aan belanghebbende had moeten afstaan. Daaraan doet niet af dat de totale correctie aldus hoger is dan de door de strafrechter vastgestelde materiële schadevergoeding van € 104.460 wegens verdiensten uit prostitutie die belanghebbende aan [C] (over dezelfde periode) moet terugbetalen, nu niet duidelijk is hoe dit bedrag van de schadevergoeding is berekend.
4.4.3.3. Voor dat geval heeft belanghebbende gesteld dat het bedrag van de door de strafrechter vastgestelde schadevergoeding die belanghebbende aan [C] verschuldigd is, op het inkomen in mindering moet komen. Naar het oordeel van de rechtbank is voor aftrek in de onderhavige jaren echter geen reden nu de uitspraak van de strafrechter pas is gedaan in 2013 en die schadevergoeding in de jaren 2008 tot en met 2010 niet is betaald.
Inkomsten uit hennepteelt
4.4.4.Belanghebbende heeft bestreden dat hij enige inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Vaststaat dat belanghebbende met [A] huurder was van de woning. Vaststaat ook dat [C] in de woning heeft gewoond en heeft verklaard dat zij opdracht had de planten te verzorgen. Gezien de huursituatie en de afhankelijkheid van [C] van belanghebbende, is het een redelijke veronderstelling dat belanghebbende betrokken was bij de hennepteelt in de woning. Voor wat betreft de opbrengst van hennepteelt is de inspecteur uitgegaan van de waarnemingen van de politie in de woning op 9 december 2010. Omdat niet bekend is wanneer de hennepteelt is uitgebreid tot de eerste verdieping van de woning is voor deze verdieping geen opbrengst berekend. Voor de opbrengst per gram en de verkoopprijs van hennep is uitgegaan van de standaardberekening en normen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Minsterie (BOOM-rapport) en van de uitkomsten van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise (NND) met betrekking tot de verkoopprijs van hennep. De totale inkomsten uit hennepteelt over de periode van september 2008 tot en met november 2010 is vastgesteld op € 231.414. Daarbij is de inspecteur ervan uitgegaan dat er over de periode van september 2008 tot en met november 2010 in totaal 11 oogsten zijn geweest, zijnde 2 oogsten in het jaar 2008, 5 oogsten in het jaar 2009 en 4 oogsten in het jaar 2010. Voor de bepaling van de verkoopprijs van hennep per kilogram is de inspecteur voor de oogsten in de jaren 2008 en 2009 en voor de eerste drie oogsten in 2010 uitgegaan van het BOOM‑rapport 2005 en voor de vierde oogst in 2010 van het BOOM‑rapport per 1 november 2010. De totale opbrengst voor het jaar 2008 is berekend op een bedrag van € 40.656 (365 planten maal 23,5 gr = 8,5775 kg maal € 2.370= € 20.328 maal 2 oogsten), voor 2009 op € 101.640 (€ 20.328 maal 5 oogsten) en voor 2010 op € 89.118 (€ 20.328 maal 3 oogsten plus € 28.134 (8,5775 kg maal € 3.280 maal 1 oogst). De rechtbank acht dat een redelijke benadering van de inkomsten die belanghebbende uit zijn betrokkenheid bij de hennepteelt heeft genoten.
4.5.1.Aan belanghebbende zijn bij de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2010 vergrijpboeten opgelegd van 50% van de verschuldigde belasting van respectievelijk € 35.082, € 30.783 en € 21.101.
4.5.2.Zoals hiervoor onder 4.1.3 is overwogen, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in alle jaren inkomsten heeft verzwegen om daarover geen belasting te hoeven betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat belanghebbende dat met opzet heeft gedaan, mede vanwege het illegale karakter van de activiteiten. Hij heeft aldus willens en wetens de reële kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Derhalve is het aan de opzet van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is geheven. De rechtbank acht in dat geval in beginsel een boete van 50% van de te weinig betaalde belasting passend en geboden.
4.5.3.De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008, nr. 41 832, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2008:BC1962, overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat de boetegrondslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Dit betekent niet dat toepassing van omkering van de bewijslast in alle gevallen leidt tot matiging van de boete. In dit geval is het echter wel zo dat de aanslagen uiteindelijk zijn opgelegd naar inkomens die aanmerkelijk hoger zijn dan de bedragen die voortvloeien uit de kasopstellingen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de boeten te verminderen tot € 25.000 over 2008, € 20.000 over 2009 en € 11.000 voor 2010. 4.5.4.De rechtbank acht het aannemelijk dat belanghebbende van het voornemen tot het opleggen van de boeten in kennis is gesteld op 27 maart 2013 door ontvangst van het in 2.9 genoemde rapport. Tussen de hiervoor genoemde datum en de datum van de uitspraak van de rechtbank (1 juni 2016) is een periode van ongeveer drie jaren en twee maanden verstreken. Gesteld noch gebleken is dat dit procesverloop in betekenende mate door belanghebbende is beïnvloed. De rechtbank is van oordeel dat daarmee de redelijke termijn met een jaar en twee maanden is overschreden (undue delay), wat aanleiding geeft tot matiging van de boetes met 15%. De boetes over de jaren 2008 tot en met 2010 worden daarom gematigd tot respectievelijk € 21.250, € 17.000 en € 9.350.
4.6.1.Op grond van het bepaalde in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet is het bijdrage-inkomen het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan belastbaar loon, belastbare winst uit onderneming, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
4.6.2.De inspecteur heeft het resultaat uit overige werkzaamheden over de jaren 2008 tot en met 2010 geschat op respectievelijk € 145.116, € 126.840 en € 89.118. Nu met betrekking tot de Zvw dezelfde feiten en omstandigheden aan de orde zijn als met betrekking tot de IB/PVV, geldt het hiervoor overwogene ook voor de navorderingsaanslagen Zvw. Voor deze navorderingsaanslagen dient daarom te worden uitgegaan van de resultaten uit overige werkzaamheden zoals hiervoor genoemd.
4.6.3.Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de navorderingsaanslagen Zvw. Nu de voormelde bedragen aan belastbare resultaten uit overige werkzaamheden, hoger zijn dan de maximum bijdrage-inkomens over de jaren 2008, 2009 en 2010 van respectievelijk € 31.231, € 32.369 en € 33.189 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en tot juiste bedragen opgelegd.