ECLI:NL:RBZWB:2016:3628

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
AWB 15_6746
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor gebruik pand als woning en pension

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland dat er geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De aanvraag voor de omgevingsvergunning werd ingediend op 22 april 2015, maar de beslistermijn werd opgeschort omdat er ontbrekende stukken waren. Op 26 juni 2015 heeft eiser de ontbrekende gegevens per e-mail verzonden, maar de gemeente had op haar website aangegeven dat berichten aan persoonlijke e-mailadressen niet als officieel poststuk worden behandeld. De rechtbank oordeelt dat de stukken pas op 30 juni 2015 door de gemeente zijn ontvangen, waardoor de beslistermijn op dat moment weer begon te lopen. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet van rechtswege is verleend, omdat de beslistermijn op 13 augustus 2015 eindigde en de vergunning op 12 augustus 2015 werd geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat er geen rechtsgrond is voor de stelling van eiser dat de vergunning van rechtswege is verleend. De beslissing op bezwaar van 2 september 2015, die de weigering om de vergunning te verlenen handhaaft, blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/6746 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser1] te [woonplaats eiser1] en [naam eiser2] te [woonplaats eiser2] , eisers,

gemachtigde: mr. J. Geelhoed
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de mededeling van verweerder van 2 september 2015 dat geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Voorts hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 december 2015, verzonden 7 december 2015, inzake de weigering van verweerder om de gevraagde vergunning te verlenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016.
Eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 april 2015, ontvangen door verweerder op 22 april 2015, heeft eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] verzocht om een omgevingsvergunning “Handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening” om het pand [adres] te mogen gebruiken als woning en pension.
Bij brief van 16 juni 2015 heeft verweerder de beslistermijn opgeschort omdat nog enkele stukken ontbraken. Tevens heeft verweerder met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de beslistermijn van acht weken verlengd met zes weken.
Op 26 juni 2015 heeft eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] de ontbrekende gegevens per email verzonden aan het e-mailadres van een ambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland.
Bij brief van 4 augustus 2015 heeft verweerder aan eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] medegedeeld dat de aanvraag compleet en ontvankelijk is en dat uiterlijk vóór 13 augustus 2015 een beslissing genomen zal worden.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
Hiertegen heeft eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] op 21 augustus 2015 een bezwaarschrift ingediend. Volgens eiser J [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend en daarom heeft hij verzocht om dit uiterlijk 22 augustus 2015 bekend te maken.
Bij brief van 2 september 2015 heeft verweerder aan eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] medegedeeld dat geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Hiertegen hebben eisers op 12 oktober 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 2 december 2015, verzonden 7 december 2015, heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] tegen de geweigerde vergunning ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers op 15 december 2015 beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank gevoegd behandeld met het beroep tegen de mededeling dat geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
De aanvraag en het bezwaarschrift zijn alleen door [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] ingediend. Gesteld noch gebleken is dat eiser [naam eiser2] te [woonplaats eiser2] belanghebbende is bij de aanvraag en hij heeft verwijtbaar geen bezwaarschrift ingediend tegen de weigering om de aanvraag in te willigen. Daarom dient zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard te worden.
3. Eiser [naam eiser1] te [woonplaats eiser1] (hierna: eiser) heeft in beroep betoogd dat op
8 augustus 2015 van rechtswege vergunning is verleend omdat de ontbrekende stukken op 26 juni 2015 per email aan verweerder zijn toegezonden en ook op die dag zijn ontvangen door de behandelend ambtenaar. Daarmee is de beslistermijn volgens hem slechts met 10 dagen opgeschort en verstreek die termijn op 8 augustus 2015. Verweerder gaat uit van 30 juni 2015 als datum waarop de aanvullende stukken in het gemeentelijke postsysteem zijn ingeboekt, maar daarvoor is geen wettelijke grondslag en subsidiair dient de vertraging in de verwerking in het postsysteem voor risico van verweerder te komen, aldus eiser.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo, bepaalt dat het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken kan verlengen.
Op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.
Op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Krachtens artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb, kan tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege de belanghebbende beroep bij de bestuursrechter instellen.
Artikel 2:15, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
Artikel 2:17, tweede lid, van de Awb bepaalt dat als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.
4.1
De aanvraag is op 22 april 2015 bij verweerder ingekomen. De beslistermijn van 8 weken zou op 17 juni 2015 verstrijken. Op 16 juni 2015 heeft verweerder die termijn verlengd met 6 weken tot uiterlijk 29 juli 2015. Tevens is daarbij die termijn opgeschort in afwachting van ontbrekende stukken. Die ontbrekende stukken zijn op vrijdag 26 juni 2015 per e-mail aan een ambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland gezonden en door verweerder op dinsdag 30 juni 2015 ingeboekt in het postsysteem.
4.2
Eiser heeft aangevoerd dat artikel 2:17 Awb in dit geval niet van toepassing is omdat afdeling 2.3 van de Awb niet expliciet van toepassing is verklaard. Het betreft een aanvraag, zodat artikel 4:15 Awb van toepassing is. Daaruit volgt dat voor het moment van ontvangst bepalend is de feitelijke ontvangst door het bestuursorgaan, in dit geval de ontvangst door de ambtenaar op 26 juni 2015. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat het
e-mail bericht op 26 juni 2015 de computerbestanden van de gemeente heeft bereikt. Die computerbestanden moeten aangemerkt worden als het “systeem voor gegevensverwerking” vermeld in artikel 2:17 Awb.
De rechtbank stelt vast dat afdeling 2.3 van de Awb, die betrekking heeft op verkeer langs elektronische weg, anders dan eiser heeft betoogd wel degelijk van toepassing is op de indiening van een aanvraag (en het indienen van aanvullende stukken). Artikel 2:13, eerste lid, van de Awb vermeldt dat voor elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursorganen de bepalingen van die afdeling in acht moeten worden genomen. Deze bepaling geldt blijkens het tweede lid van dat artikel slechts niet als dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald. De stelling van eiser dat afdeling 2.3 van de Awb expliciet van toepassing moet worden verklaard is derhalve onjuist.
De rechtbank stelt in navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3780, voorop dat uit artikel 2:17, tweede lid, van de Awb volgt dat voor de gevallen waarin een belanghebbende langs elektronische weg stukken aan een bestuursorgaan zendt, niet bepalend is het tijdstip waarop de verzending aan het bestuursorgaan heeft plaatsgevonden maar het tijdstip waarop het bericht het systeem van het bestuursorgaan voor verwerking van elektronisch verzonden gegevens bereikt.
De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 2:15 van de Awb volgt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg. In de Memorie van Toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (kamerstukken 28483, nr. 3) is vermeld dat kenbaarmaking kan plaatsvinden in een algemene regeling, bijvoorbeeld doordat het bestuur op een website te kennen geeft waar op het internet aanvragen voor een bepaald soort vergunning kunnen worden gedaan, klachten kunnen worden ingediend, en dergelijke. Het bestuursorgaan kan aan de toegang tot de elektronische weg bepaalde nadere eisen stellen met het oog op een uniforme behandeling en een veilig dataverkeer. Zo kan het bestuursorgaan vereisen dat langs elektronische weg aan hem verzonden berichten naar een bepaald elektronisch postadres worden verzonden. Dit soort eisen waarborgt een betrouwbare en vertrouwelijke communicatie en draagt bij aan een ordelijke en efficiënte behandeling van het bericht, zo vermeldt de Memorie van Toelichting.
In dit geval heeft de gemeente Schouwen-Duiveland op haar website een proclaimer geplaatst waarin (onder meer) is vermeld dat berichten verzonden aan het algemene
e-mailadres, gemeente@schouwen-duiveland.nl of via het contactformulier als poststuk worden behandeld. E-mail gericht aan persoonlijke e-mailadressen van bestuurders of medewerkers van de gemeente worden niet als officieel poststuk behandeld. De reden daarvoor is dat dan niet is voorzien in procedurele waarborgen dat een verzoek of aanvraag tijdig en op de juiste wijze wordt behandeld, aldus de proclaimer. De rechtbank merkt deze mededelingen aan als nadere eisen in de zin van artikel 2:15 Awb. De door eiser op 26 juni 2015 aan het e-mailadres van een ambtenaar van de gemeente gezonden stukken zijn door deze ambtenaar op 30 juni 2015 doorgezonden naar het algemene e-mailadres van de gemeente. De rechtbank is van oordeel dat deze stukken op 30 juni 2015 door verweerder zijn ontvangen in haar systeem voor gegevensverwerking, aangezien de stukken op die datum zijn binnengekomen op het in de proclaimer vermelde algemene e-mailadres. Dat de betreffende ambtenaar van de gemeente heeft ingestemd met toezending aan zijn e-mailadres van de stukken maakt één en ander niet anders. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken het feit dat de doorzending binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
4.3
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de beslistermijn gedurende 14 dagen opgeschort is geweest, pas op 30 juni 2015 weer is gaan lopen en eindigde op 13 augustus 2015. Aangezien verweerder op 12 augustus 2015 het besluit heeft genomen om de gevraagde vergunning te weigeren, heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat van rechtswege geen vergunning verleend kan zijn.
5. De beslissing op bezwaar van 2 september 2015 strekt tot handhaving van de weigering om de vergunning te verlenen. De enige beroepsgrond van eiser is zijn stelling dat van rechtswege al vergunning is verleend en dat verweerder daarom niet langer bevoegd was om de vergunning te weigeren. Gelet op het oordeel dat geen sprake is van een van rechtswege verleende vergunning, dient het beroep ongegrond verklaard te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2016.
P.H.M. Verdonschot, griffier V.E.H.G. Visser, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.