Op 10 juni 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen belanghebbende B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of de verkrijging van een onroerende zaak, die eerder als dienstwoning en later als militair hospitaal is gebruikt, belast is met 2% of 6% overdrachtsbelasting. Belanghebbende had op 29 januari 2015 een bedrag van € 21.036 aan overdrachtsbelasting betaald bij de verkrijging van de onroerende zaak voor € 350.620,25. De inspecteur had de eerder betaalde belasting als 6% aangemerkt, terwijl belanghebbende meende dat het tarief 2% moest zijn, omdat de onroerende zaak als woning kwalificeerde.
Tijdens de zitting op 27 mei 2016 in Eindhoven, waar de gemachtigden van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren, is het onderzoek ter zitting gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak op het moment van levering als woning kan worden aangemerkt, ondanks het feit dat deze ook als opvang- en adviescentrum voor drugsverslaafden is gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de aard van de onroerende zaak niet was gewijzigd door de aanpassingen die waren gedaan voor het gebruik als opvangcentrum. De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur vernietigd, het beroep gegrond verklaard en een teruggave van € 14.042 aan overdrachtsbelasting verleend. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de belastingen van rechtsverkeer.