ECLI:NL:RBZWB:2016:3317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 561
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht in belastingzaak

Op 31 mei 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende een nota leges opgelegd, waartegen bezwaar was gemaakt. Dit bezwaar werd op 11 december 2015 ongegrond verklaard. De gemachtigde van de belanghebbende heeft vervolgens op 25 januari 2016 beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende € 334 aan griffierecht verschuldigd was voor het door haar ingestelde beroep. De rechtbank heeft de gemachtigde van de belanghebbende schriftelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en heeft op 26 februari 2016 een aangetekende brief verzonden waarin werd aangegeven dat het griffierecht binnen vier weken moest zijn voldaan.

De rechtbank heeft geconstateerd dat het griffierecht niet is voldaan binnen de gestelde termijn. Er is geen bewijs geleverd dat de belanghebbende niet in verzuim was. Daarom heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/561
uitspraak van 31 mei 2016
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg heeft aan belanghebbende een nota leges met factuurnummer [aanslagnummer] opgelegd. De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2015 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 25 januari 2016, ingekomen bij de rechtbank op 26 januari 2016, heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar.
De gemachtigde van belanghebbende is schriftelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. Bij aangetekende brief van 26 februari 2016 is de gemachtigde van belanghebbende nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht.

2.Motivering

Belanghebbende is voor het door haar ingestelde beroep € 334 aan griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).
De rechtbank stelt vast dat de brief van 26 februari 2016 aangetekend is verzonden. Uit navraag bij PostNL is gebleken dat de aangetekende brief van 26 februari 2016 op regelmatige wijze aan het adres van de indiener van het beroepschrift is aangeboden.
In de aangetekende brief van de rechtbank van 26 februari 2016 is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid niet binnen de termijn gebruik is gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Uit de administratie van de rechtbank is gebleken dat het verschuldigde griffierecht niet is voldaan. Gesteld, noch gebleken is dat sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 31 mei 2016 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van B. Chelliah, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.