4.3Voorafgaand aan de zitting is aan partijen schriftelijk gevraagd wanneer eiseres als herplaatsingskandidaat is aangewezen aangezien uit de stukken kan worden afgeleid dat dit pas na 1 januari 2012 is gebeurd. Partijen hebben ter zitting niet de indruk kunnen wegnemen dat deze aanwijzing pas na 1 januari 2012 heeft plaatsgevonden. Evenmin is door partijen gemotiveerd onderbouwd op grond waarvan eiseres toch onder het overgangsbeleid van het SBK 2004 valt. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om bij haar beoordeling uit te gaan van het SBK 2012 in samenhang met het BWDEF.
5. In artikel 2, derde lid, onder a, van het BWDEF is bepaald dat de betrokkene die recht heeft op een WW-uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 10 jaar en 50 jaar of ouder is, na het einde van de uitkeringsduur van de WW-uitkering recht heeft op een aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Ingevolge artikel 1 van het BWDEF wordt in dit besluit onder de pensioengerechtigde leeftijd verstaan: de leeftijd als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onder b van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), dan wel artikel 122 van het BARD.
Ingevolge artikel 122 van het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie (BARD) wordt ambtenaren, behoudens in zeer bijzondere gevallen, bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de bevoegde autoriteit het ontslag als bedoeld in artikel 121, eerste lid onder h, verleend met ingang van de eerstvolgende maand.
Ingevolge artikel 11, aanhef en onder a, van het SBK 2012 geldt voor medewerkers van 50 jaar en ouder met een diensttijd van tenminste 10 jaar op grond van het BWDEF een uitkeringsgarantie tot de dan geldende pensioengerechtigde leeftijd.
In artikel 3, aanhef en onderdeel e, van de WGBLA is, in samenhang met artikel 1 van de WGBLA, bepaald dat onderscheid op grond van leeftijd verboden is bij de arbeidsvoorwaarden.
Ingevolge artikel 1 van de WGBLA is sprake van direct onderscheid op grond van leeftijd indien een persoon op grond van leeftijd op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de WGBLA, bepaalt dat het verbod van onderscheid op grond van leeftijd niet geldt wanneer het objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van het doel passend en noodzakelijk zijn.
6. Ingevolge de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 328) per 1 januari 2013 (Stb. 2012, 329) worden de pensioengerechtigde leeftijd en de leeftijd waarop een AOW-pensioen zal worden toegekend vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Dit heeft tot gevolg dat eiseres later dan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar pas recht krijgt op een AOW-uitkering. Als gevolg hiervan ontstaat er een tijdelijke inkomensterugval, het zogenoemde AOW-gat.
Het College heeft op 1 september 2014 (oordeel 2014-105) in de zaak van de Vakbond voor Burger- en Militair defensiepersoneel tegen de minister een niet bindend oordeel gegeven over de vraag of deze minister verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van medewerkers te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Het College heeft geoordeeld dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid is het beschermen van alleen diegenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Het doel is naar het oordeel van het College voldoende zwaarwegend en er is geen sprake van een discriminerend oogmerk. Het doel is dan ook legitiem. Met het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar, voor het recht op een wachtgelduitkering, wordt het doel naar het oordeel van het College echter niet bereikt. Immers, ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, worden door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar juist niet beschermd tegen de inkomstenterugval. Integendeel, door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar wordt de inkomensterugval juist veroorzaakt. Het College oordeelt dan ook dat het middel niet passend is en dat er daarom geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. De minister heeft dan ook verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt.
Deze rechtbank heeft voornoemd oordeel van het College en de overwegingen waarop dit berust onderschreven in haar uitspraak van 20 juli 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:5066). De rechtbank overweegt dat, anders dan in voornoemd oordeel van het College, in het onderhavige geval gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen geen sprake is van een wachtgelduitkering, maar van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BW-uitkering). De rechtbank ziet echter aanleiding het oordeel van het College ook hier te volgen. 7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door het wachtgeld van eiseres te beëindigen met ingang van de dag van de kalendermaand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
8. Op 28 september 2015 is in de Staatscourant gepubliceerd de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’ (Regeling). De Regeling treedt in werking op 1 oktober 2015.
Artikel 2 van de Regeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt heeft tot het bereiken van de voor hem geldende AOW leeftijd, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming.
2. De tegemoetkoming is gelijk aan de bruto AOW-uitkering die voor belanghebbende volgens de Algemene Ouderdomswet in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan, inclusief de inkomensondersteuning AOW en de maandelijkse opbouw vakantiegeld. […]
9. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de Regeling voor haar geen oplossing biedt, omdat zij zich nog steeds geconfronteerd ziet met een inkomstenterugval. Volgens de minister is de tegemoetkoming op basis van de Regeling in samenhang met het naar voren halen van het ABP-pensioen een objectieve rechtvaardiging om het wachtgeld te beëindigen bij de leeftijd van 65 jaar.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heft de Regeling weliswaar gedeeltelijk het AOW-gat op, maar leidt het naar voren halen door eiseres van hun pensioen nog steeds tot een inkomstenterugval. Hieruit volgt dat de geconstateerde leeftijdsdiscriminatie niet wordt opgeheven door de Regeling.
11. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3 van de WGBLA, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd en artikel 2, derde lid, onder a, van het BWDEF, voor zover dit verwijst naar een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar, dient in dit geval buiten toepassing te blijven.
12. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat het recht op BW-uitkering eerst wordt beëindigd bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, zoals bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW.
13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
14. De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).