Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de stamrechtvrijstelling op een aanvullende ontslagvergoeding. De belanghebbende ontving in 2013 een ontslagvergoeding die met goedkeuring van de belastingdienst was gestort in zijn stamrecht-BV. In 2014 werd hem een aanvullende ontslagvergoeding toegekend in een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag. De rechtbank oordeelde dat de stamrechtvrijstelling niet van toepassing was op deze aanvullende vergoeding, omdat deze pas na de afschaffing van de vrijstelling in 2014 was genoten. De overgangsregeling van artikel 39f van de Wet op de loonbelasting 1964 was ook niet van toepassing, aangezien er op 31 december 2013 geen bestaande aanspraak op periodieke uitkeringen was. De rechtbank concludeerde dat de inhouding van loonheffing op de aanvullende ontslagvergoeding terecht was.