ECLI:NL:RBZWB:2016:2975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
AWB 15_7513
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor hulp bij het huishouden onder de WMO 2015 en de rol van de zorgaanbieder

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 mei 2016, werd het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar indicatie voor hulp bij het huishouden, die was teruggebracht van 6 uur naar 3,5 uur per week zonder overgangstermijn. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd dat de nieuwe indicatie voldeed aan de eisen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015). De rechtbank stelde vast dat de zorgaanbieder, die als adviesinstantie fungeerde, geen beslissingsbevoegdheid had en dat de indicatie niet voldoende concreet en bepaalbaar was. Hierdoor was niet duidelijk welke werkzaamheden eiseres van de zorgaanbieder mocht verwachten en in welke frequentie. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet kon standhouden en vernietigde dit. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waardoor eiseres in afwachting van een nieuw besluit aanspraak had op hulp in de huishouding overeenkomstig de voorheen geldende indicatie. De rechtbank droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres kreeg ook het griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7513 WMO15

uitspraak van 18 mei 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.W. Jongenelen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college dat verzonden is op 14 oktober 2015 (bestreden besluit) inzake een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 april 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Last.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij een besluit dat is verzonden op 9 november 2012 heeft het college de aan eiseres toegekende hulp bij het huishouden op grond van de toen geldende Wet maatschappelijke ondersteuning voortgezet in een omvang van 6 uur per week, tot en met 1 december 2017.
In november 2014 heeft het college eiseres geïnformeerd over op handen zijnde wijzigingen per 1 april 2015.
Bij een besluit, verzonden op 5 maart 2015 (primair besluit I), heeft het college, naar aanleiding van de inwerkingtreding van de WMO 2015, besloten het aan eiseres toegekende besluit per 1 april 2015 te herzien. De zorgaanbieder gaat, samen met eiseres, kijken welke activiteiten nodig zijn en in welke mate (in uren). Op 17 maart 2015 is een formulier ‘Ondersteuningsplan – resultaat’ ingevuld en door eiseres en een medewerker van de zorgaanbieder ondertekend.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I. Naar aanleiding van het bezwaar heeft een gesprek plaatsgevonden met een regieassistente van het college en een medewerkster van de zorgaanbieder.
Bij een besluit, verzonden op 11 mei 2015 (primair besluit II) heeft het college primair besluit I ingetrokken en hulp bij het huishouden toegekend, over de periode van 1 april 2015 tot en met 31 december 2015, met het doel: ‘Schoon- en leefbare woning’, betrekking hebbend op ‘lichte- en zware huishoudelijke taken, wasverzorging waaronder de strijk en opbergen was’. De zorg wordt in natura geleverd.
Bij het bestreden besluit heeft het college, in afwijking van het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften, het bezwaar ongegrond verklaard en primair besluit II in stand gelaten.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat het college zonder deugdelijk onderzoek de huishoudelijke hulp van 6 uur per week zonder overgangstermijn heeft teruggebracht tot 3,5 uur per week. Eiseres wist pas op 26 maart 2015 hoeveel uren huishoudelijke zorg zij per 1 april 2015 gaat verliezen zodat zij daarop niet kon anticiperen. Eiseres betwist het standpunt van het college dat geen overgangsfase noodzakelijk is omdat eiseres zowel voor als na 1 april 2015 door huishoudelijke hulp de beschikking heeft over een “schoon en leefbaar huis”.
De voorziening resulteert niet meer in een “schoon en leefbaar huis”. Er is onvoldoende in kaart gebracht wat een “schoon en leefbaar huis” inhoudt en hoe dit in 3,5 uur per week bereikt kan worden. Het college heeft in het onderzoeks- en besluitvormingstraject onzorgvuldig gehandeld. Er is niet deugdelijk onderzocht hoeveel uren huishoudelijke hulp eiseres nodig heeft voor een “schoon en leefbaar huis”.
Volgens eiseres is niet voldoende concreet en bepaalbaar wat deze indicatie inhoudt, zodat niet kan worden vastgesteld of met de toekenning voldoende in haar behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de zin van de WMO 2015 wordt voorzien. Het college heeft volgens eiseres in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres betwist dat zij samen met de zorgaanbieder is gekomen tot het aantal uren huishoudelijke zorg. Haar zijn snel een aantal korte vragen gesteld en zij moest het ondersteuningsplan ondertekenen. Ook in de gesprekken van 21 april 2015 en 4 mei 2015 werd geen overeenstemming bereikt.
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd het bestreden besluit en de primaire besluiten te vernietigen.
3. In artikel 2.3.1 van de WMO 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
In artikel 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Halderberge (Verordening) zijn de criteria voor een maatwerkvoorziening beschreven.
In artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Verordening is bepaald dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura in de beschikking in ieder geval wordt vastgelegd hoe de voorziening wordt verstrekt.
4. Ter zitting hebben partijen verklaard dat de hulp bij het huishouden inmiddels wordt geboden op basis van een nieuw besluit dat volgens eiseres half januari 2016 aan haar is bekendgemaakt en waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt. Volgens eiseres heeft het college na telefonisch overleg met haar in januari 2016 vastgesteld dat zich geen relevante wijzigingen in haar situatie hebben voorgedaan. Het college heeft die voorstelling van zaken niet weersproken.
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit weliswaar betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden, maar dat eiseres desondanks procesbelang heeft bij haar beroep nu sprake is van voortgezette besluitvorming op basis van het bestreden besluit.
5. Met betrekking tot de wijze waarop de door het college genomen besluiten zich tot elkaar verhouden overweegt de rechtbank het volgende.
Ter zitting is namens het college verklaard dat primair besluit I was gericht op het rechtsgevolg dat de werking van het op 9 november 2012 verzonden besluit eindigt op 1 april 2016. Primair besluit II is gericht op het rechtsgevolg dat primair besluit I wordt ingetrokken, met dien verstande dat de intrekking van de eerder getroffen voorziening per 1 april 2015 wordt gehandhaafd. Primair besluit II is voorts gericht op het rechtsgevolg dat eiseres volgens een nieuwe werkwijze vanaf 1 april 2015 in aanmerking wordt gebracht voor hulp bij het huishouden.
De rechtbank stelt vast dat met het oog op artikel 6:19 van de Awb het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I mede betrekking heeft op primair besluit II en dat het bestreden besluit de uitkomst is van de heroverweging van primair besluit I zoals het is gewijzigd bij primair besluit II.
6. Met betrekking tot de positie van de zorgaanbieder in het besluitvormingsproces overweegt de rechtbank dat door primair besluit I de indruk kan zijn gewekt dat niet het college maar de zorgaanbieder heeft beslist over de aard en de omvang van de voorziening. Ter zitting is namens het college uiteengezet dat dat niet het geval is. De bevindingen van de zorgaanbieder, op 17 maart 2015 beschreven in het ‘Ondersteuningsplan – resultaat’, maken deel uit van de informatie waar het college over beschikte, weliswaar niet ten tijde van het primair besluit I maar wel toen bij primair besluit II de voorziening werd toegekend.
Met het oog daarop stelt de rechtbank vast dat de zorgaanbieder niet een “ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed” is, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb. De zorgaanbieder vervulde de rol van adviesinstantie als bedoeld in artikel 9 van de Verordening.
7. Met betrekking tot de vraag of de zorgaanbieder belanghebbende is bij het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat de zorgaanbieder van de gemeente een vast bedrag ontvangt per inwoner die gebruik maakt van door de zorgaanbieder geboden hulp. Het belang van de zorgaanbieder bij een beslissing omtrent de WMO-aanspraken van een individuele cliënt is daarom een indirect belang, dat geheel samenhangt met de contractuele relatie van de zorgaanbieder met de gemeente.
8. Met het oog op wat deze rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 27 november 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:7654) stelt de rechtbank voorop dat hulp in de huishouding in de gemeente Halderberge niet is aangemerkt als een algemene voorziening. Aan eiseres is een maatwerkvoorziening toegekend, als bedoeld in artikel 2.3.1 van de WMO 2015, namelijk hulp bij het huishouden met het doel: een schoon en leefbaar huis. Partijen verschillen daarover niet van mening.
Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een maatwerkvoorziening die eiseres voldoende compenseert in de beperkingen in de zelfredzaamheid die zij ondervindt, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Verordening.
9. Aan eiseres is het recht op een schoon en leefbaar huis toegekend. De onderzoeksbevindingen waar de indicatie op berust zijn op 17 maart 2015 beschreven in het formulier ‘Ondersteuningsplan – resultaat’. Dit is een kruisjesformulier, waarin wordt aangekruist of taken worden verricht door eiseres, door familie, vrienden of buren, of door de professionele hulp. Bij meerdere taken is aangekruist dat de taak zowel door eiseres als door de professionele hulp wordt gedaan, zonder dat is beschreven wie welke deeltaken verricht. Namens het college is verklaard dat het aan het overleg tussen eiseres en de zorgaanbieder wordt overgelaten hoe de doelstelling ‘een schoon en leefbaar huis’ wordt gerealiseerd.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat op basis van dit ondersteuningsplan niet voldoende concreet en bepaalbaar is welke werkzaamheden eiseres van de zorgaanbieder mag verwachten, en in welke frequentie.
Op de ter zitting aan de gemachtigde van het college voorgehouden vraag welke (rechts-) maatregelen eiseres kan treffen om op te komen tegen het niet realiseren van de doelstelling “een schoon en leefbaar huis” heeft de gemachtigde verklaard dat eiseres de gemeente kan bellen en dat de gemeente in gesprek kan gaan met de zorgaanbieder. De gemachtigde van het college heeft desgevraagd niet verklaard welke beletselen er voor de zorgaanbieder zijn om gedurende de looptijd van de indicatie eenzijdig te besluiten minder tijd te besteden aan de hulp bij het huishouden. Het college voert geen andere controle uit dan dat jaarlijks een heronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de eventuele verlenging van de indicatie.
10. De rechtbank concludeert dat niet is vast te stellen of met de verstrekte indicatie voldoende wordt voorzien in de behoefte van eiseres aan maatschappelijke ondersteuning in de zin van de WMO 2015 en evenmin of sprake is van een maatwerkvoorziening die eiseres voldoende compenseert in de beperkingen in de zelfredzaamheid die zij ondervindt zoals dat is vereist op grond van artikel 8, tweede lid, van de Verordening.
Met het oog op deze conclusie en op de gevolgen die de rechtbank daaraan zal verbinden behoeft hetgeen in beroep nog meer is aangevoerd geen bespreking.
11. Gelet op de in overweging 10 bereikte conclusie kan het bestreden besluit geen stand houden. Het bestreden besluit zal dan ook, onder gegrondverklaring van het beroep, worden vernietigd.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Evenmin zal de rechtbank een bestuurlijke lus toepassen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze is. Het oordeel van de rechtbank brengt mee dat het college de gemaakte beleidskeuzes met betrekking tot de wijze waarop indicatiebesluiten als de onderhavige worden voorbereid in heroverweging dient te nemen, waarvoor wellicht overleg met de zorgaanbieder(s) nodig is.
Het college zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat een nieuwe beslissing op bezwaar naar verwachting van de rechtbank enige tijd op zich kan laten wachten en omdat van eiseres niet kan worden verlangd dat de onduidelijkheid over haar aanspraken voortduurt, zal de rechtbank op basis van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen waardoor eiseres, in afwachting van de beslissing op bezwaar, aanspraak heeft op hulp in de huishouding overeenkomstig de tot en met 31 maart 2015 geldende indicatie.
14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
15. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.007,12, namelijk € 992,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1) en € 15,12 voor reis- en verblijfkosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft de voorlopige voorziening dat de primaire besluiten I en II worden geschorst;
  • bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt op de datum van verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.007,12.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. W. Toekoen en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.