ECLI:NL:RBZWB:2015:7654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
AWB 15_3700
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking maatwerkvoorziening hulp bij huishouding onder de Wmo 2015 en onderzoeksplicht van het college

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2015, waarbij haar maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek had verricht naar de omstandigheden van eiseres en of zij met de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp voldoende werd gecompenseerd. De rechtbank stelde vast dat er geen adequaat onderzoek had plaatsgevonden en dat het college de verantwoordelijkheid voor het onderzoek niet kon overlaten aan de zorgaanbieder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waardoor eiseres recht bleef houden op 5 uur huishoudelijke zorg per week tot het nieuwe besluit was genomen. De rechtbank veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/3700 WMO

uitspraak van 27 november 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2015 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking van haar maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 oktober 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam persoon] (haar dochter) en [naam persoon] (haar zoon). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger] .
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan eiseres is met ingang van 12 maart 2014 een maatwerkvoorziening voor hulp bij de huishouding toegekend voor 5 uur per week.
Bij besluit van 19 december 2014 (primair besluit) is aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 1 april 2015 niet meer in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit heeft het college besloten het primaire besluit in stand te houden.

Toepasselijke regelgeving en beleid

2. In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef, tweede aandachtsstreepje, van de Wmo 2015 is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan wordt onder algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad periodiek een plan vaststelt met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wmo 2015 is bepaald dat het plan de beleidsvoornemens beschrijft inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn algemene voorzieningen te bieden aan ingezetenen die maatschappelijke ondersteuning behoeven.
In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Aan deze bepaling heeft de gemeenteraad uitvoering gegeven met de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 (Verordening).
In artikel 2.2.3, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang bevordert en treft, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, beslist voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
In artikel 10, eerste lid, onder a, sub vi, van de Verordening is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
In artikel 10, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat een maatwerkvoorziening slechts mogelijk is indien niet kan worden voldaan aan het gestelde in lid 1 of lid 2 en voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.
In artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen.
Naast de Verordening heeft het college beleidsregels vastgesteld: de beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 (beleidsregels).
In de beleidsregels is ten aanzien van hulp bij het huishouden gesteld dat hulp bij het huishouden 1 wordt gezien als een algemene voorziening. Dit betekent dat mensen deze hulp zelf moeten regelen.

Het geschil en de beoordeling ervan

3. In geschil is of het college de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening heeft mogen intrekken. Voorop staat dat het intrekkingsbesluit een belastend besluit is, zodat het aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Het college zal verder aannemelijk moeten maken dat die feiten en omstandigheden een intrekking rechtvaardigen.
Op grond van de Wmo 2015 kan met een algemene voorziening worden voorzien in de behoefte aan huishoudelijke hulp. Dit wordt ook erkend door eiseres. Partijen zijn het erover eens dat er binnen de gemeente een algemene voorziening is voor huishoudelijke hulp. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of eiseres met de algemene voorziening voldoende wordt gecompenseerd.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hulp in de huishouding, zonder dat regietaken nodig zijn, niet meer als maatwerkvoorziening wordt verstrekt omdat er een algemene voorziening beschikbaar is. Het college ziet voor zichzelf alleen nog een rol weggelegd bij het verstrekken van een mogelijke financiële compensatie.
Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet is aangetoond dat zij de algemene voorziening financieel kan dragen. Verder heeft eiseres opgemerkt dat het college geen, althans onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de vraag of een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt. Er heeft geen gesprek plaatsgevonden op 6 maart 2015 en eiseres is ook niet bezocht. Ook is het onduidelijk of er adequate compensatie wordt geboden. Uit het feit dat de gemeente standaard 2 uur hulp per week aanbiedt kan niet worden opgemaakt dat er voldoende wordt gecompenseerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Om te kunnen beoordelen of iemand voldoende wordt gecompenseerd is een inventarisatie nodig van de beperkingen die de betrokkene heeft en de taken waarbij hij hulp nodig heeft. In het geval betrokkene, zoals eiseres, al een lopende indicatie heeft, kan het, zeker als er geen wijziging is opgetreden in beperkingen en overige omstandigheden, niet anders dan dat er ook een verband wordt gelegd met de indicatie die eerder werd verstrekt. Met name in die gevallen zal bij een categorale stopzetting van de hulp in de huishouding in verband met gewijzigd beleid, een deugdelijk onderzoek naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert en beoordeling of betrokkene met de algemene voorziening voldoende wordt gecompenseerd, noodzakelijk zijn. Dat zal met name het geval zijn als, zoals in dit geval, de feitelijk geboden zorg fors wordt verminderd.
De rechtbank oordeelt dat, anders dan het college heeft betoogd, tijdens het gesprek op 26 februari 2015 geen (adequaat) onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit het gespreksverslag en/of de daarin opgenomen conclusie blijkt niet dat met eiseres is besproken aan welke hulp zij behoefte heeft en of haar situatie is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de eerder verleende maatwerkvoorziening. Dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden wordt bevestigd door de reactie van de indicatieadviseur op de fax van de gemachtigde van eiseres. Daarin is immers expliciet gesteld dat geen beoordeling heeft plaatsgevonden en dat eiseres alleen is geïnformeerd over de veranderingen voor de hulp bij het huishouden na 1 april 2015. Ter zitting is namens eiseres ook meegedeeld dat er uitsluitend is gesproken over de veranderingen. De stelling van de gemachtigde van het college ter zitting dat er wel een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden, wordt derhalve niet ondersteund door de beschikbare stukken. De rechtbank stelt vast dat pas na het bestreden besluit een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de huishoudelijke taken waarbij eiseres hulp nodig heeft. Deze inventarisatie is niet verricht door het college maar door een van de zorgaanbieders die de algemene voorziening uitvoert.
Voor zover het college in het verweerschrift met de verwijzing naar deze inventarisatie heeft beoogd te betogen dat de situatie van eiseres voldoende is onderzocht, wordt het volgende overwogen. Een dergelijk onderzoek kan het college niet op deze wijze overlaten aan de zorgaanbieder. Om te kunnen beoordelen of iemand voldoende wordt gecompenseerd zal het college immers zicht moeten hebben op de taken waarbij iemand ondersteuning nodig heeft. Nu de zorgaanbieder een vast bedrag ontvangt per cliënt kan hij er belang bij hebben om de benodigde zorg zo laag mogelijk in te schatten. Niet gezegd is dat de zorgaanbieder dat in het geval van eiseres heeft gedaan, maar het college zal dit zelfstandig moeten beoordelen. De compensatieplicht ligt immers bij het college en niet bij de zorgaanbieder.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeksgebrek. Het bestreden besluit komt alleen om die reden al voor vernietiging in aanmerking.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat de eigen bijdrage die eiseres moet betalen geen probleem is. De stelling van eiseres in haar beroepschrift dat niet is aangetoond dat eiseres de voorziening financieel kan dragen hoeft dan ook niet nader besproken te worden.
5. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Gelet op het belang dat eiseres heeft bij een schoon huis, de omstandigheid dat bij de indicatie in 2014 nog een voorziening van 5 uur noodzakelijk werd geacht om eiseres voldoende te compenseren en de omstandigheid dat thans feitelijk slechts 2,5 uur zorg via de algemene voorziening wordt geboden én gelet op de stelling van eiseres ter zitting dat er thans geen sprake is van een afdoende compensatie, welke stelling onvoldoende gemotiveerd is bestreden, ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen. Het primaire besluit zal worden geschorst tot zes weken na afgifte van het nieuwe besluit op bezwaar. Dit betekent dat eiseres in afwachting van het nieuwe besluit en tot zes weken daarna recht blijft houden op 5 uur huishoudelijke zorg per week.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft een voorlopige voorziening inhoudende dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. E.S.M. van Bergen en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.