Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het college heeft aan eiseres een voorziening hulp bij het huishouden op grond van de voorheen geldende Wet maatschappelijke ondersteuning verleend, laatstelijk tot en met 31 maart 2015, voor 3 uur per week.
Op 12 februari 2015 is een formulier ‘Ondersteuningsplan’ ingevuld en door eiseres en een medewerker van de zorgaanbieder ondertekend. Bij besluit, verzonden op 4 maart 2015 (primair besluit I), heeft het college, naar aanleiding van de inwerkingtreding van de WMO 2015, besloten aan eiseres ondersteuning bij het voeren van het huishouden toe te kennen. Volgens dat besluit gaat de zorgaanbieder, samen met eiseres, kijken welke activiteiten nodig zijn en in welke mate (in uren).
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I. Naar aanleiding van het bezwaar heeft een zogenoemd keukentafelgesprek plaatsgevonden met een regieassistent van het college.
Bij een besluit dat is verzonden op 7 mei 2015 (primair besluit II) heeft het college primair besluit I ingetrokken en hulp bij het huishouden toegekend, over de periode van 1 april 2015 tot en met 31 december 2015, met het doel: ‘Schoon- en leefbare woning’, betrekking hebbend op ‘lichte- en zware huishoudelijke taken’. De zorg wordt in natura geleverd.
Bij het bestreden besluit heeft het college, in afwijking van het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften, het bezwaar ongegrond verklaard en primair besluit II in stand gelaten.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat haar geen informatie is verstrekt over de aard en de omvang van de toegekende zorg. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door het besluit is geen rechtsgevolg ontstaan. De toegekende hulp is een lege huls. Het college heeft zich niet uitgelaten over het resultaatgebied en de noodzaak tot steunverlening daarbij. Er is geen overzicht van normtijden en eiseres heeft pas in het verweerschrift gelezen dat de uitvoering van een aantal taken is beperkt tot slechts één keer in de twee weken. Door de beperkte omvang van de zorg kan zij niet geacht worden te leven in een schoon en leefbaar huis. De voorheen toegekende zorg was net toereikend. Volgens het ondersteuningsplan is ook ondersteuning nodig bij de wasverzorging. Er is 270 minuten per week zorg nodig. Het college dient aansluiting te zoeken bij objectieve normen. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd haar een schadevergoeding toe te kennen.
3. In artikel 2.3.1 van de WMO 2015 is bepaald dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
In artikel 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Halderberge (Verordening) zijn de criteria voor een maatwerkvoorziening beschreven.
In artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Verordening is bepaald dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura in de beschikking in ieder geval wordt vastgelegd hoe de voorziening wordt verstrekt.
4. Ter zitting hebben partijen de veronderstelling uitgesproken dat de hulp bij het huishouden inmiddels wordt geboden op basis van een nieuw besluit.
De rechtbank overweegt dat, als die veronderstelling juist is en als het nieuwe besluit in rechte is komen vast te staan, het bestreden besluit weliswaar betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden, maar dat eiseres desondanks procesbelang heeft bij haar beroep nu sprake is van voortgezette besluitvorming op basis van het bestreden besluit.
5. Met betrekking tot de positie van de zorgaanbieder in het besluitvormingsproces overweegt de rechtbank dat door primair besluit I de indruk kan zijn gewekt dat niet het college maar de zorgaanbieder heeft beslist over de aard en de omvang van de voorziening. Ter zitting is namens het college uiteengezet dat dat niet het geval is. De bevindingen van de zorgaanbieder, op 12 februari 2015 beschreven in het ‘Ondersteuningsplan’, maken deel uit van de informatie waar het college reeds bij het nemen van primair besluit I over beschikte.
Met het oog daarop stelt de rechtbank vast dat de zorgaanbieder niet een “ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed” is, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb. De zorgaanbieder vervulde de rol van adviesinstantie als bedoeld in artikel 9 van de Verordening.
6. Met betrekking tot de vraag of de zorgaanbieder belanghebbende is bij het bestreden besluit overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat de zorgaanbieder van de gemeente een vast bedrag ontvangt per inwoner die gebruik maakt van door de zorgaanbieder geboden hulp. Het belang van de zorgaanbieder bij een beslissing omtrent de WMO-aanspraken van een individuele cliënt is daarom een indirect belang, dat geheel samenhangt met de contractuele relatie van de zorgaanbieder met de gemeente.
7. Met het oog op wat deze rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 27 november 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:7654) stelt de rechtbank voorop dat hulp in de huishouding in de gemeente Halderberge niet is aangemerkt als een algemene voorziening. Aan eiseres is een maatwerkvoorziening toegekend, als bedoeld in artikel 2.3.1 van de WMO 2015, namelijk hulp bij het huishouden met het doel: een schoon en leefbaar huis. Partijen verschillen daarover niet van mening. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een maatwerkvoorziening die eiseres voldoende compenseert in de beperkingen in de zelfredzaamheid die zij ondervindt, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Verordening.
8. Aan eiseres is het recht op een schoon en leefbaar huis toegekend. De onderzoeksbevindingen waar de indicatie op berust zijn op 12 februari 2015 beschreven in het formulier ‘Ondersteuningsplan’. Dit is een kruisjesformulier, waarin, volgens de daarin opgenomen toelichting, afspraken zijn vastgelegd over welke werkzaamheden de zorgaanbieder voor de betrokkene verricht, wat de betrokkene zelf doet of wat mantelzorgers en vrijwilligers doen. Bij één van de taken is aangekruist dat de taak zowel door eiseres als door zorgaanbieder wordt gedaan, zonder dat is beschreven wie welke deeltaken verricht. Namens het college is verklaard dat het aan het overleg tussen eiseres en de zorgaanbieder wordt overgelaten hoe de doelstelling ‘een schoon en leefbaar huis’ wordt gerealiseerd.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat op basis van dit ondersteuningsplan niet voldoende concreet en bepaalbaar is welke werkzaamheden eiseres van de zorgaanbieder mag verwachten, en in welke frequentie.
Op de ter zitting aan de gemachtigde van het college voorgehouden vraag welke (rechts-) maatregelen eiseres kan treffen om op te komen tegen het niet realiseren van de doelstelling “een schoon en leefbaar huis” heeft de gemachtigde verklaard dat eiseres de gemeente kan bellen en dat de gemeente in gesprek kan gaan met de zorgaanbieder. De gemachtigde van het college heeft desgevraagd niet verklaard welke beletselen er voor de zorgaanbieder zijn om gedurende de looptijd van de indicatie eenzijdig te besluiten minder tijd te besteden aan de hulp bij het huishouden.. Het college voert geen andere controle uit dan dat jaarlijks een heronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de eventuele verlenging van de indicatie.
9. De rechtbank concludeert dat niet is vast te stellen of met de verstrekte indicatie voldoende wordt voorzien in de behoefte van eiseres aan maatschappelijke ondersteuning in de zin van de WMO 2015 en evenmin of sprake is van een maatwerkvoorziening die eiseres voldoende compenseert in de beperkingen in de zelfredzaamheid die zij ondervindt zoals dat is vereist op grond van artikel 8, tweede lid, van de Verordening.
Met het oog op deze conclusie en op de gevolgen die de rechtbank daaraan zal verbinden behoeft hetgeen in beroep nog meer is aangevoerd geen bespreking.
10. Gelet op de in overweging 9 bereikte conclusie kan het bestreden besluit geen stand houden. Het bestreden besluit zal dan ook, onder gegrondverklaring van het beroep, worden vernietigd.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Evenmin zal de rechtbank een bestuurlijke lus toepassen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze is. Het oordeel van de rechtbank brengt mee dat het college de gemaakte beleidskeuzes met betrekking tot de wijze waarop indicatiebesluiten als de onderhavige worden voorbereid in heroverweging dient te nemen, waarvoor wellicht overleg met de zorgaanbieder(s) nodig is.
Het college zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat een nieuwe beslissing op bezwaar naar verwachting enige tijd op zich kan laten wachten en omdat van eiseres niet kan worden verlangd dat de onduidelijkheid over haar aanspraken voortduurt, zal de rechtbank op basis van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen waardoor eiseres, in afwachting van de beslissing op bezwaar, aanspraak heeft op hulp in de huishouding overeenkomstig de tot en met 31 maart 2015 geldende indicatie.
13. Het verzoek om schadevergoeding komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als het college een nieuw besluit heeft genomen, kan namelijk worden beoordeeld of eiseres recht heeft op schadevergoeding.
14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
15. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst de primaire besluiten I en II;
- treft de voorlopige voorziening dat aan eiseres hulp in de huishouding wordt verleend overeenkomstig de tot en met 31 maart 2015 geldende indicatie;
- bepaalt dat schorsing en de voorlopige voorziening vervallen op de datum van verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. W. Toekoen en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: