Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld (…)”
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende, een diplomaat, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende en zijn echtgenote bezaten een woning in Nederland, die tot aan zijn uitzending door hen en hun twee dochters werd bewoond. Na de uitzending bleven de dochters in de woning wonen, terwijl de belanghebbende zijn neef ook gebruik liet maken van de woning. De rechtbank moest beoordelen of de woning in de onderhavige jaren als eigen woning kon worden aangemerkt, nu de inspecteur deze niet als zodanig had geaccepteerd vanwege het gebruik door de neef.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van terbeschikkingstelling van de woning aan een derde, zoals bedoeld in artikel 3.111, zesde lid, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit leidde ertoe dat de inspecteur terecht de woning niet als eigen woning had aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de neef als een derde moest worden aangemerkt en dat het gebruik van de woning door de neef niet voldeed aan de voorwaarden voor de eigenwoningregeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en wees erop dat de wettelijke bepalingen niet buiten toepassing konden worden gelaten op grond van redelijkheid of disproportionaliteit.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een woning als eigen woning kan worden aangemerkt in het belastingrecht, vooral in situaties waarin de woning ter beschikking wordt gesteld aan derden. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.