In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een trajectbegeleider en de korpschef van politie over de ontheffing uit de functie van eiser. Eiser, die al meer dan 27 jaar werkzaam is, heeft zich in het verleden schuldig gemaakt aan het bidden met studenten en het spreken over zijn geloof. Na een klacht van een voormalig student in 2014, heeft de korpschef besloten om eiser over te plaatsen. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat hij nooit eerder op zijn gedrag is aangesproken en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ontheffing rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leidinggevende al op de hoogte was van het gedrag van eiser, maar geen formele stappen heeft ondernomen. De rechtbank oordeelt dat er geen grondslag is voor de ontheffing uit de functie, aangezien het gedrag van eiser niet recentelijk is voorgekomen en er geen bewijs is dat hij na de waarschuwing in 2013 nogmaals met studenten heeft gebeden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens wordt de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.