In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een compensatievergoeding die belanghebbende heeft ontvangen in verband met een lijfrente-uitkering. De belanghebbende ontving een bruto compensatievergoeding van € 791 van de verzekeraar Reaal, omdat de kosten die in rekening waren gebracht voor de lijfrentepolis hoger waren dan toegestaan. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze vergoeding terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend, wat leidde tot een aanpassing van de aangifte inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 2013.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting niet-ontvankelijk was verklaard door de inspecteur, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was verlopen, en er waren geen redenen voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering terecht had gedaan. De compensatievergoeding viel onder de belastbare periodieke uitkeringen en er was geen wettelijke basis om deze over meerdere jaren te spreiden. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.