Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is sinds 1 april 2004 werkzaam bij de Zeeuwse Muziekschool als [functie eiser] . De omvang van zijn aanstelling was 16,2916 lesuren per week. Eiser kreeg elk jaar een aanstellingsbrief voor het betreffende schooljaar. In deze brieven wordt melding gemaakt van het aantal dienstjaren (0) dat eiser vóór indiensttreding bij de Zeeuwse Muziekschool in een ander dienstverband in de sector heeft gemaakt. Eiser is (jaarlijks) verzocht om schriftelijk te melden als dit gegeven niet juist is ingevuld, omdat dit van belang kan zijn voor het bepalen van eisers plaats op de afvloeiingslijst en andere rechtspositionele zaken.
Bij brief van 11 juni 2014 is eiser gevraagd om de bij de Zeeuwse Muziekschool geregistreerde gegevens te controleren, in verband met eisers rechten ten aanzien van een eventuele afvloeiing. In deze brief staat bij ‘ambtelijke dienstjaren’ niets ingevuld.
Bij besluit van 20 november 2014 (primair besluit) heeft de algemeen directeur (namens het bestuur) eiser per 1 juli 2015 eervol ontslag verleend voor 5,4025 lesuren per week, in verband met een afname van het aantal leerlingen. Daarbij is een re-integratieperiode van zeven maanden in acht genomen.
Bij het bestreden besluit I heeft het bestuur de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, voor zover deze waren gericht tegen de onbevoegdheid van de algemeen directeur om dat besluit te nemen. De bezwaren zijn voor het overige ongegrond verklaard.
Bij het bestreden besluit II heeft het bestuur de omvang van het deeltijdontslag beperkt tot 3,4604 lesuren per week.
2. Het bestuur stelt zich in de bestreden besluiten, samengevat, op het volgende standpunt. De ontslagvolgorde binnen de [sectie] is bepaald door toepassing van het afspiegelings- en anciënniteitsbeginsel. Daarbij is rekening gehouden met de ambtelijke diensttijd van eiser zoals die bekend was bij het bestuur. Voor zover eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat hij over meer dienstjaren beschikt, stelt het bestuur vast dat eiser deze niet eerder heeft doorgegeven. Het bestuur beroept zich in dit verband op het rechtszekerheidsbeginsel, omdat deze gegevens van belang waren voor de rechtspositie van eiser en zijn collega’s als het gaat om het te hanteren afspiegelingsbeginsel. De ontslagvolgorde is correct toegepast.
3. Eiser voert in beroep, kort samengevat, het volgende aan. Gelet op zijn arbeidsverleden komt hij niet als eerste in aanmerking voor (deeltijd)ontslag. Daarnaast is er geen grondslag voor het ontslag, omdat hij al zijn leerlingen heeft behouden. De re-integratiefase is vastgesteld overeenkomstig de ‘Vaststelling lokale regeling hoofdstuk 10d van de gemeenschappelijke regeling de Zeeuwse Muziekschool’ (lokale regeling). Deze regeling is vastgesteld door het algemeen bestuur, dat hiertoe niet bevoegd was. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank van 7 januari 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:126). Het dagelijks bestuur heeft op 30 november 2015 de lokale regeling met ingang van 16 juli 2014 bekrachtigd en voor zijn rekening genomen. De bekrachtiging heeft echter plaatsgevonden na het (onbevoegdelijk) genomen ontslagbesluit van 20 november 2014. Het dagelijks bestuur kan de lokale regeling niet met terugwerkende kracht bekrachtigen. Als dit wel mogelijk is, dan heeft eiser recht op een schadevergoeding. 4. In artikel 8:3, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Middelburg (ARGM) is bepaald dat aan de ambtenaar ontslag kan worden verleend wegens, onder meer, verminderde behoefte aan arbeidskrachten.
In het tweede lid is bepaald dat ontslag op grond van dit artikel ook gedeeltelijk kan worden verleend.
In het derde lid is bepaald dat ontslag op grond van dit artikel, individuele gevallen uitgezonderd, wordt verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
Artikel 19b:17 van de ARGM luidt als volgt:
1. Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de volgende ontslagvolgorde gehanteerd:
a. (deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor in aanmerking wensen te komen;
b. aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;
c. (deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing van het afspiegelingsbeginsel in combinatie met anciënniteitsbeginsel.
2. Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren met dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie leeftijdsgroepen:
• van 15 tot 30 jaar;
• van 30 tot 45 jaar; en
• van 45 jaar en ouder.
3. Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.
5. De rechtbank stelt vast dat het deeltijdontslag van eiser is gebaseerd op een door het bestuur gehanteerde ontslagvolgorde, na toepassing van het afspiegelings- en anciënniteitsbeginsel. Bij de ontslagvolgorde is rekening gehouden met de bij het bestuur op 20 november 2014 bekende ambtelijke diensttijd van eiser.
Eiser heeft tijdens de bezwaarprocedure aangevoerd dat het bestuur bij het bepalen van de ontslagvolgorde is uitgegaan van onjuiste gegevens ten aanzien van zijn arbeidsverleden. Eiser heeft zijn standpunt in bezwaar met stukken onderbouwd. Tussen partijen is niet in geding dat de ontslagvolgorde anders zou zijn geweest als het bestuur met de in deze stukken opgenomen informatie rekening had gehouden. Niet eiser maar een andere collega was dan in aanmerking gekomen voor (deeltijd)ontslag.
6. Partijen verschillen van mening over de vraag of het bestuur deze nieuwe stukken ten aanzien van eisers arbeidsverleden had moeten betrekken bij de heroverweging in bezwaar.
7. Het bestuur stelt zich op het standpunt dat meerdere malen aan eiser is gevraagd om de gegevens ten aanzien van het arbeidsverleden te controleren. Eiser heeft volgens het bestuur echter nagelaten om hier adequaat op te reageren, waardoor het bestuur van de bij het bestuur bekende gegevens kon uitgaan. Daarnaast beroept het bestuur zich op het rechtszekerheidsbeginsel.
8. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Naar vaste jurisprudentie dient het daarbij te gaan om een volledige heroverweging binnen het kader van het bezwaar. Dit betekent dat feiten en omstandigheden die tijdens de bezwaarprocedure naar voren komen en die een ander licht werpen op (in dit geval) de toestand zoals die was ten tijde van het ontslag, bij de heroverweging in bezwaar ex nunc in beschouwing moeten worden genomen. Het bestuur had de door eiser tijdens de bezwaarprocedure ingebrachte gegevens omtrent zijn arbeidsverleden dan ook moeten betrekken bij de heroverweging. De omstandigheid dat eiser (mogelijk) laks is geweest met het controleren en doorgeven van zijn arbeidsverleden, ondanks meerdere verzoeken van de zijde van het bestuur hiertoe, maakt dat niet anders. Ook het beroep van het bestuur op het rechtszekerheidsbeginsel kan om die reden niet slagen.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiser op basis van zijn arbeidsverleden niet in aanmerking komt voor (deeltijd)ontslag, ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en de bestreden besluiten te vernietigen, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het primaire besluit van 20 november 2014 te herroepen, nu dit berust op dezelfde onhoudbare grondslag als het bestreden besluit.
9. Voor zover eiser heeft gevraagd om een schadevergoeding, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft zijn verzoek om schadevergoeding gebaseerd op de schade die volgens hem is ontstaan naar aanleiding van zijn urenverlies door ontslag. Nu het beroep van eiser gegrond zal worden verklaard en het primaire ontslagbesluit zal worden herroepen, is de rechtbank van oordeel dat daardoor vooralsnog niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende schade. Van een urenverlies is immers niet langer sprake. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding thans dan ook af.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
11. De rechtbank zal het bestuur veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).