Op 5 april 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, de grootouder van een verstandelijk gehandicapt kleinkind, een bedrag van € 1.700 ontving uit het persoonsgebonden budget (PGB) van het kleinkind. Dit bedrag was bedoeld voor vervoer en logeeropvang. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd, waarbij het ontvangen bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden was aangemerkt. Belanghebbende stelde dat het bedrag uitsluitend een onkostenvergoeding betrof en dat er geen bron van inkomen was, omdat de kosten gelijk waren aan de ontvangen uitkering.
De rechtbank oordeelde dat het ontvangen bedrag niet uitsluitend als onkostenvergoeding kon worden aangemerkt, maar ook een vergoeding voor verrichte werkzaamheden inhield. De rechtbank concludeerde dat er voldaan was aan de voorwaarden voor een bron van inkomen, aangezien belanghebbende actief deelnam aan het economische verkeer door zijn werkzaamheden te verrichten en daarvoor betaald te worden. De inspecteur had ter zitting een tegemoetkoming van € 850 aan kosten geaccepteerd, maar de rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor hogere kosten. Uiteindelijk werd het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 30.359.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en gelastte de inspecteur het griffierecht van € 45 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.