ECLI:NL:RBZWB:2016:1825

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het recht op alleenstaande-ouderkorting op basis van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de alleenstaande-ouderkorting. De belanghebbende, die in het onderhavige jaar aan het adres van zijn ex-echtgenote was ingeschreven volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA), stelde dat zijn kind feitelijk bij hem woonde en dat dit de basis moest zijn voor het recht op de alleenstaande-ouderkorting. De rechtbank verwierp deze stelling en oordeelde dat de inschrijving in de GBA leidend is voor de toekenning van de korting. De rechtbank stelde vast dat het kind niet gedurende meer dan zes maanden op het adres van de belanghebbende stond ingeschreven, wat een vereiste is volgens artikel 8.15 van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelde dat de wetgever ervoor had gekozen om een objectief criterium te hanteren, en dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de korting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4452
uitspraak van 25 maart 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 29 mei 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.690 (aanslagnummer [aanslagnummer].h.26.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbende is, met telefonische kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende, woonde in het onderhavige jaar aan het [adres] te [woonplaats], en was daar ook volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) ingeschreven. Hij was tot in 2005 gehuwd met [A] (hierna: de ex-echtgenote), met wie hij één kind heeft, [B], geboren op [datum] 1996 (hierna: het kind). Het kind staat in het onderhavige jaar volgens de GBA ingeschreven op het adres van de ex-echtgenote. Feitelijk heeft het kind gedurende het onderhavige jaar echter steeds bij belanghebbende gewoond.
2.2.
In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 (hierna: IB/PVV 2012) heeft belanghebbende de alleenstaande-ouderkorting in aanmerking genomen. Bij de tweede voorlopige aanslag die naar aanleiding van die aangifte is vastgesteld, is de aangifte gevolgd. Bij de vaststelling van de onderhavige definitieve aanslag is, in afwijking van de voorafgaande voorlopige aanslag, de alleenstaande-ouderkorting gecorrigeerd. Het bezwaar van belanghebbende daartegen is ongegrond verklaard.
2.3.
In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor alleenstaande-ouderkorting.
2.4.
Artikel 8.15, eerste lid, van de Wet IB 2001, tekst 2012, luidt als volgt:
“1. De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
geen partner heeft;
een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
deze huishouding voert met geen ander dan kinderen waarvan de jongste bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.”
2.5.
De rechtbank stelt met partijen vast dat niet is voldaan aan de voorwaarden van dit wetsartikel, nu het kind van belanghebbende in 2012 volgens de GBA niet gedurende tenminste zes maanden op het adres van belanghebbende stond ingeschreven.
2.6.
De stelling van belanghebbende dat zijn kind in 2012 feitelijk steeds op zijn adres verbleef en dat dit het uitgangspunt zou moeten zijn voor het recht op alleenstaande-ouderkorting, wordt door de rechtbank verworpen. Het is de keuze van de wetgever geweest om onder meer een objectief criterium in de vorm van de status volgens de basisadministratie persoonsgegevens als voorwaarde te stellen. Daarbij verdient opmerking dat de Hoge Raad (zie: HR 11 juli 2008, nr. 42106, ECLI:NL:HR:2008:BD6826, BNB 2008/243) in het kader van toetsing aan het discriminatieverbod heeft geoordeeld dat de wetgever, door voor de toepassing van de alleenstaande-ouderkorting als voorwaarde te stellen dat het kind op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA, binnen de hem toekomende (ruime) beoordelingsbevoegdheid is gebleven.
2.7.
Nu niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden, komt belanghebbende niet in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkorting.
2.8.
Belanghebbendes stelling dat de alleenstaande-ouderkorting bij de vaststelling van de aanslag niet mocht worden gecorrigeerd, omdat geen sprake is van een nieuw feit, kan hem niet baten. De onderhavige definitieve aanslag is een aanslag gebaseerd op artikel 11 van de AWR. Voor het vaststellen van een dergelijke aanslag is geen nieuw feit, als bedoeld in artikel 16 van de AWR vereist.
2.9.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 25 maart 2016 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.