Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de alleenstaande-ouderkorting. De belanghebbende, die in het onderhavige jaar aan het adres van zijn ex-echtgenote was ingeschreven volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA), stelde dat zijn kind feitelijk bij hem woonde en dat dit de basis moest zijn voor het recht op de alleenstaande-ouderkorting. De rechtbank verwierp deze stelling en oordeelde dat de inschrijving in de GBA leidend is voor de toekenning van de korting. De rechtbank stelde vast dat het kind niet gedurende meer dan zes maanden op het adres van de belanghebbende stond ingeschreven, wat een vereiste is volgens artikel 8.15 van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelde dat de wetgever ervoor had gekozen om een objectief criterium te hanteren, en dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de korting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.