Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2..Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, uitgesproken op 8 februari 2016 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de rechtmatigheid van de crisisheffing 2013 centraal. De belanghebbende, een B.V. gevestigd in [plaats X], heeft bezwaar gemaakt tegen de afdracht van loonbelasting over een bedrag van € 6.043.023, waarvan € 926.179 betrekking heeft op de crisisheffing. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord.
De rechtbank oordeelt dat de crisisheffing niet in strijd is met de wet of het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat de crisisheffing voldoet aan de vereisten van 'lawfulness' en een legitiem doel dient. De rechtbank wijst erop dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft bij de vormgeving van de crisisheffing en dat de gekozen heffingssystematiek niet evident onredelijk is. De rechtbank concludeert dat de crisisheffing in dit geval niet leidt tot een individuele buitensporige last voor de belanghebbende, aangezien het bedrag van de crisisheffing minder dan 1% van de totale loonsom bedraagt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende de afgedragen loonbelasting moet handhaven. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.