4.2De rechtbank stelt vast dat die regulering in het onderhavige geval is gebaseerd op artikel 36 juncto de artikelen 77a, 77b en 77g, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. De rechtbank acht dit een toereikende wettelijke basis, aangezien de bevoegdheid van verweerder om een vergunning te verlengen met een bepaalde termijn ook de bevoegdheid impliceert om die vergunning niet te verlengen. Voorts staat met de uitspraak van de AbRS ook vast dat de hier bedoelde inmenging op het ongestoorde genot van eigendom gerechtvaardigd wordt door de belangen van de natuurbescherming en de continuïteit van de mosselsector, mits eiseres voor deze inmenging voldoende gecompenseerd wordt.
4.3.1Met betrekking tot het antwoord op de vraag of eiseressen adequaat zijn gecompenseerd, overweegt de rechtbank dat W.H.M. Zuijderwijk RA in opdracht van verweerder een onderzoek heeft ingesteld naar de investeringen van eiseressen in MZI’s in de periode 1 januari 2000 t/m 31 december 2009. Zuijderwijk heeft vastgesteld dat Coöperatie Zeeparels u.a., in 2003 voor een bedrag van € 5.065,-- een MZI-installatie heeft laten ontwerpen. De aanschaf van de desbetreffende materialen heeft voor het eerst in 2006 plaatsgevonden. Van Bru 40 B.V. en De Rooij Mosselkweek B.V. zijn over de periode tot 1 oktober 2004 geen investeringen bekend. Naar Zuijderwijk heeft aangegeven is hij uitgegaan van de jaarrekeningen die de ondernemingen zelf hebben laten opstellen. De bedragen die actief op de balans stonden heeft hij vermeld, overige kosten en investeringen heeft hij buiten beschouwing gelaten omdat zijn onderzoek was gericht op het verzamelen van feiten die mogelijk relevant zijn voor de vraag of een bedrijf wel of niet als pionier dient te worden beschouwd. Het op deze wijze in kaart brengen van eventueel bestaand eigendom acht de rechtbank te grofmazig. Naar het oordeel van de rechtbank is vereist dat binnen de bedrijven van eiseressen wordt geïnventariseerd wat zij aan (te compenseren) eigendom hadden op 1 oktober 2004. De waarde van de economische belangen die eigendom vormen is – anders dan verweerder kennelijk meent – niet vanzelfsprekend gelijk aan de investeringen die zij voor de verkrijging van dit eigendom hebben moeten doen. Er dient aldus een waardering van eventuele economische belangen plaats te vinden naar de peildatum van de inmenging in het eigendom. Aangezien een juiste inventarisatie van te compenseren eigendom niet heeft plaatsgevonden, zijn de beroepen van eiseressen op dit punt gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten daarom vernietigen.
4.3.2De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand zullen worden gelaten. Daartoe is het volgende overwogen.
4.3.3Eiseressen lijken de uitspraak van de AbRS zo uit te leggen dat een bedrijf dat vóór 1 oktober 2004 activiteiten heeft ontplooid die verband houden met MZI’s als pionier moet worden aangemerkt. De rechtbank acht deze uitleg onjuist. Nu de positie van ‘pionier’ - ook blijkens de uitspraak van de AbRS - slechts kan zijn voorbehouden aan bedrijven die voor 1 oktober 2004 economische belangen hadden die als eigendom in de zin van artikel 1 van het EP kan worden beschouwd, is slechts van belang of er activiteiten zijn ontplooid die objectieve economische belangen opleveren. Voor het antwoord op de vraag of eiseressen over dergelijke economische belangen beschikten, is volgens verweerder van belang of vóór de peildatum op bedrijfsmatige schaal installaties gericht op het invangen van mosselzaad te water zijn gelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit geen onredelijk criterium is. Activiteiten in het kader van onderzoek en proefopstellingen vormen – nu niet is gebleken van daarmee opgebouwde vermogensrechten in de vorm van intellectuele eigendom – geen eigendom in de zin van artikel 1 van het EP. Negen bedrijven hebben geclaimd dat ze pionier zijn in de ontwikkeling van de MZI’s. Ze hebben allemaal geëxperimenteerd met variaties op een idee. Van deze negen bedrijven hebben alleen West 6 B.V. en Prins & Dingemanse Mosselzaad B.V. zodanige investeringen gedaan in het ontwikkelen van MZI’s ten behoeve van het invangen van mosselzaad dat dit bedrijfseconomisch gezien rendabel werd en een reëel alternatief heeft opgeleverd voor de traditionele bodemberoerende mosselvisserij.
Tot 1 oktober 2004 gold geen vergunningplicht voor het vissen van mosselzaad met een MZI en mocht iedereen beginnen met deze activiteit. Daarom konden eiseressen tot 1 oktober 2004 geen verhandelbare rechten opbouwen. Voorts hebben eiseressen gewezen op hun proefopstellingen en de knowhow die zij daarmee vergaard hebben, maar met dergelijke proefopstellingen konden zij geen significant bedrijfsresultaat boeken en de opgebouwde knowhow was openbaar en daarom ook niet op geld waardeerbaar. Door M. Goderie is geen melding gemaakt van investeringen vóór 1 oktober 2004. De Rooij Mosselkweek B.V. heeft volgens haar gemachtigde in die periode € 300.000,-- geïnvesteerd, maar hierbij heeft hij kennelijk het oog op het moederbedrijf Continental Shellfish Organization B.V. (CSO). De Rooij Mosselkweek B.V. heeft geparticipeerd in twee samenwerkingsverbanden, Rivo en Imoza, die in januari 2004 het initiatief hebben genomen voor een multi-locatie monitoring- en invangprogramma. Dit programma is in 2005 uitgevoerd. Imoza heeft in 2004 een bedrag van € 5.387,-- in MZI-installaties geïnvesteerd en daarvoor € 10.000,-- subsidie ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen in de pionierfase vóór 1 oktober 2004, geen eigendom in de zin van artikel 1 van het EP opgebouwd.
4.3.4Met betrekking tot de periode na 1 oktober 2004 stelt de rechtbank voorop dat het voor eiseressen als experimenteerders duidelijk was, dan wel kon zijn, dat de experimentfase in beginsel tijdelijk was en dat de verleende ontheffingen werden verleend in afwachting van definitief MZI-beleid. Voorts overweegt de rechtbank dat Zuijderwijk heeft berekend dat de gezamenlijke experimenteerders gemiddeld genomen in 5,8 jaar hun investeringen weer kunnen terugverdienen. Daarbij is uitgegaan van de jaarproductie met een gemiddelde opbrengst van € 65,-- per mosselton en € 37,50 aan variabele kweek/oogstkosten per mosselton.
4.3.5Daargelaten of eiseressen met deze door verweerder op zes jaar gestelde termijn de gedane investeringen kunnen terugverdienen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiseressen met deze zes jaar niet toereikend gecompenseerd zijn over de periode 2005-2009. Van belang hierbij is dat er geen wettelijke grondslag is die verweerder verplicht om investeringen die eiseressen hebben gedaan in een periode waarvan zij wisten of konden weten dat de desbetreffende exploitatie eindig was, te vergoeden. Zij hebben in de experimenteerfase geen te compenseren eigendom als bedoeld in artikel 1 van het EP opgebouwd. De door verweerder op zes jaar bepaalde generieke overgangstermijn moet daarom beschouwd worden als buitenwettelijk begunstigend beleid. Gelet hierop acht de rechtbank de berekening van Zuijderwijk toereikend voor het oordeel dat alle experimenteerders op een eerlijke wijze gelijkelijk zijn gecompenseerd. Omdat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid is het niet onredelijk van verweerder om uit te gaan van € 65,-- per mosselton en € 37,50 aan variabele kweek/oogstkosten per mosselton en aan de hand daarvan eiseressen een periode van zes jaar te gunnen om investeringen terug te verdienen.
5. Gegeven het oordeel dat eiseressen niet als pionier aangemerkt kunnen worden kan reeds daarom niet gezegd worden dat verweerder een ongeoorloofd onderscheid gemaakt heeft tussen hen en West 6 B.V..
6. Bij brief van 9 september 2009 is van de zijde van de minister van LNV aangegeven dat bij de berekening van de toegekende oppervlakte aan MZI-ruimte is uitgegaan van de ruimte die de experimenteerders volgens hun eigen rapportage in het ijkjaar 2008 hebben ingenomen met hun MZI-systeem. Daarnaast is rekening gehouden met de eerder door het ministerie van LNV verleende vergunningen, voor zover daar aantal en omvang van systemen zijn genoemd. Voorts is van elk MZI-systeem een standaardlengte voor de verankering bepaald en is uitgegaan van een werkruimte van 10 meter aan weerszijden van een MZI zodat er ten minste 10 meter ruimte overblijft tussen een maximaal 10 meter breed vaartuig met oogstmachine en de aangrenzende MZI. Aanvankelijk was het ministerie van LNV bij de lengte van de verankering uitgegaan van de gemiddelde lengte van de verschillende systemen in het desbetreffende kustwater, maar naar aanleiding van reacties van de experimenteerders is dit gewijzigd in de maximaal gebruikte verankeringsruimte voor de verschillende systemen. Aldus is voor elke experimenteerder het aantal hectaren berekend dat nodig is om het in 2008 ingezette systeem te gebruiken. Voor eiseressen is op deze wijze de MZI-ruimte op resp. 0,1 ha, 9,2 ha (totaal) en 21,4 ha (via Imoza) bepaald. De rechtbank acht dit onjuist noch onredelijk. Coöperatie Zeeparels u.a. heeft betoogd dat verweerder de situatie in 2009 als uitgangspunt had moeten nemen omdat zij in dat jaar 2,22 ha in gebruik had, hetgeen evident afwijkt van de voorheen in gebruik zijnde 0,1 ha. In 2009 is Coöperatie Zeeparels u.a. echter overgestapt op een ander MZI-systeem (met een andere verankering). De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat Coöperatie Zeeparels u.a. daarmee een ander experiment heeft aangevangen. Gelet op het doel en de strekking van de overgangstermijn, te weten experimenteerders de mogelijkheid te bieden door hen gedane investeringen terug te verdienen, lag het niet in de rede dat verweerder ook de mogelijkheid zou bieden om nieuwe investeringen terug te verdienen. Bru 40 B.V. en De Rooij Mosselkweek B.V. hebben gesteld dat de verankering van hun MZI-systemen ruimer is, maar zij hebben dit niet onderbouwd. Zij hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de totale lengte van de door hen gebruikte MZI-systemen te gering heeft ingeschat.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eiseressen gegrond zijn (zie r.o. 4.3.1) en dat de bestreden besluiten moeten worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten (zie r.o. 4.3.3).
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eiseressen te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift / en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).