4.3.1Met betrekking tot het antwoord op de vraag of eiseres adequaat is gecompenseerd, overweegt de rechtbank dat W.H.M. Zuijderwijk RA in opdracht van verweerder een onderzoek heeft ingesteld naar de investeringen van eiseres in MZI’s in de periode 1 januari 2000 t/m 31 december 2009. Zuijderwijk heeft vastgesteld dat er in de periode tot 1 oktober 2004 door eiseres geen investeringen zijn gedaan in MZI’s. Naar Zuijderwijk heeft aangegeven is hij uitgegaan van de jaarrekeningen die de ondernemingen zelf hebben laten opstellen. De bedragen die actief op de balans stonden heeft hij vermeld, overige kosten en investeringen heeft hij buiten beschouwing gelaten omdat zijn onderzoek was gericht op het verzamelen van feiten die mogelijk relevant zijn voor de vraag of een bedrijf wel of niet als pionier dient te worden beschouwd.
Het op deze wijze in kaart brengen van eventueel bestaand eigendom acht de rechtbank te grofmazig. Naar het oordeel van de rechtbank is vereist dat binnen het bedrijf van eiseres wordt geïnventariseerd wat zij aan (te compenseren) eigendom had op 1 oktober 2004. De waarde van de economische belangen die eigendom vormen is – anders dan verweerder kennelijk meent – niet vanzelfsprekend gelijk aan de investeringen die zij voor de verkrijging van dit eigendom heeft moeten doen. Er dient aldus een waardering van eventuele economische belangen plaats te vinden naar de peildatum van de inmenging in het eigendom. Aangezien een juiste inventarisatie van te compenseren eigendom niet heeft plaatsgevonden, is het beroep van eiseres op dit punt gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen .
4.3.3Eiseres lijkt de uitspraak van de AbRS zo uit te leggen dat een bedrijf dat vóór 1 oktober 2004 activiteiten heeft ontplooid die verband houden met MZI’s als pionier moet worden aangemerkt. Zij acht daarbij ook van belang welk bedrijf de eerste is geweest met nieuwe ontwikkelingen op MZI-gebied. De rechtbank acht deze uitleg onjuist. Nu de positie van ‘pionier’ - ook blijkens de uitspraak van de AbRS - slechts kan zijn voorbehouden aan bedrijven die voor 1 oktober 2004 economische belangen hadden die als eigendom in de zin van artikel 1 van het EP kan worden beschouwd, is slechts van belang of er activiteiten zijn ontplooid die objectieve economische belangen opleveren. Voor het antwoord op de vraag of eiseres over dergelijke economische belangen beschikte, is volgens verweerder van belang of vóór de peildatum op bedrijfsmatige schaal installaties gericht op het invangen van mosselzaad te water zijn gelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit geen onredelijk criterium is. Activiteiten in het kader van onderzoek en proefopstellingen vormen – nu niet is gebleken van daarmee opgebouwde vermogensrechten in de vorm van intellectuele eigendom – geen eigendom in de zin van artikel 1 van het EP. Negen bedrijven hebben geclaimd dat ze pionier zijn in de ontwikkeling van de MZI’s. Ze hebben allemaal geëxperimenteerd met variaties op een idee. Van deze negen bedrijven hebben alleen West 6 B.V. en Prins & Dingemanse Mosselzaad B.V. zodanige investeringen gedaan in het ontwikkelen van MZI’s ten behoeve van het invangen van mosselzaad dat dit bedrijfseconomisch gezien rendabel werd en een reëel alternatief heeft opgeleverd voor de traditionele bodemberoerende mosselvisserij.
Zuijderwijk heeft in een memo opgetekend welke MZI-activiteiten eiseres tot 1 oktober 2004 heeft ontwikkeld. Het betreft acht vastleggingen van notulen van vergaderingen van 15 april 1994 tot 7 november 2003, waarin verslag wordt gedaan van voornemens, experimenten en investeringen op het gebied van de invangen van mosselzaad. De investeringen bedragen in totaal, blijkens de orderbevestiging, de facturen en de opdrachtbevestiging, € 114.067,--. Daarnaast heeft Zuijderwijk nog melding gemaakt van enkele tienduizenden euro’s aan facturen inzake materialen voor MZI-installaties (zoals touw en andere toebehoren). De experimenten die eiseres hiermee ontplooid heeft betreffen blijkens de memo een proef in 2000 bij de Krammer met 1 lijntje, een experiment in 2001 in het Slaak met een longline van 200 meter en een studiereis naar Noorwegen. Deze experimenten waren gericht op de productie van (eigen) consumptiemosselen en hebben niet geleid tot een vermeldenswaardig bedrijfsresultaat. Eiseres is pas in 2005 gestart met het op bedrijfsmatige schaal invangen en oogsten van mosselzaad met behulp van MZI’s. De vóór 1 oktober 2004 opgebouwde knowhow was openbaar en daarom niet op geld waardeerbaar. Voorts gold tot 1 oktober 2004 geen vergunningplicht voor het vissen van mosselzaad met een MZI en mocht iedereen beginnen met deze activiteit. Daarom kon eiseres tot 1 oktober 2004 geen verhandelbare rechten opbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in de pionierfase vóór 1 oktober 2004 dan ook geen eigendom in de zin van artikel 1 van het EP opgebouwd en heeft verweerder eiseres op goede gronden niet als pionier aangemerkt.
4.3.4Met betrekking tot de periode na 1 oktober 2004 stelt de rechtbank voorop dat het voor eiseres als experimenteerder duidelijk was, dan wel kon zijn, dat de experimentfase in beginsel tijdelijk was en dat de verleende ontheffingen werden verleend in afwachting van definitief MZI-beleid. Voorts overweegt de rechtbank dat Zuijderwijk heeft berekend dat de gezamenlijke experimenteerders gemiddeld genomen in 5,8 jaar hun investeringen weer kunnen terugverdienen. Daarbij is uitgegaan van de jaarproductie met een gemiddelde opbrengst van € 65,-- per mosselton en € 37,50 aan variabele kweek/oogstkosten per mosselton.
4.3.5Daargelaten of eiseres met deze door verweerder op zes jaar gestelde termijn de gedane investeringen kan terugverdienen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiseres met deze zes jaar niet toereikend gecompenseerd is over de periode 2005-2009. Van belang hierbij is dat er geen wettelijke grondslag is die verweerder verplicht om investeringen die eiseres heeft gedaan in een periode waarvan zij wist of kon weten dat de desbetreffende exploitatie eindig was, te vergoeden. Zij heeft in de experimenteerfase geen te compenseren eigendom als bedoeld in artikel 1 van het EP opgebouwd. De door verweerder op zes jaar bepaalde generieke overgangstermijn moet daarom beschouwd worden als buitenwettelijk begunstigend beleid. Gelet hierop acht de rechtbank de berekening van Zuijderwijk toereikend voor het oordeel dat alle experimenteerders op een eerlijke wijze gelijkelijk zijn gecompenseerd. Omdat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid is het niet onredelijk van verweerder om uit te gaan van € 65,-- per mosselton en € 37,50 aan variabele kweek/oogstkosten per mosselton en aan de hand daarvan eiseres een periode van zes jaar te gunnen om investeringen terug te verdienen.
5. Gegeven het oordeel dat eiseres niet als pionier aangemerkt kan worden kan reeds daarom niet gezegd worden dat verweerder een ongeoorloofd onderscheid gemaakt heeft tussen haar en West 6 B.V..
6. Krammer is als MZI-locatie afgevallen in het kader van het Open-Planproces. Dit was een gezamenlijk overleg van belanghebbenden bij de aanwijzing van MZI-locaties, waarbij een afweging is gemaakt van alle betrokken belangen. Bij het afvallen van Krammer is doorslaggevend gewicht toegekend aan de opmerkingen die gemaakt zijn door de bootsportvisserij (“Krammer ongewenst als MZI-locatie, aangezien dit een mooie visplaats is”), de vaste vistuigenvissers (“in dit gebied wordt gevist met zegen, fuiken, kubben en staand want”), de mosselhangcultuur (“MZI’s in Krammer ongewenst i.v.m. gevreesde draagkrachtproblemen”) en de Faunabescherming. Tijdens de verschillende consultatie-ronden zijn geen bezwaren geuit over het afvallen van Krammer als MZI-locatie.
Eiseres heeft destijds geen (formele) uitnodiging gekregen voor de bijeenkomsten in het Open-Planproces. De AbRS oordeelde dat het op de weg van verweerder had gelegen om eiseres op de hoogte te brengen, zodat eiseres haar zienswijze daarop had kunnen geven. Door een dergelijke kennisgeving na te laten is volgens de AbRS niet kenbaar of verweerder de belangen van eiseres heeft meegewogen bij het laten vervallen van locatie Krammer. In het thans bestreden besluit heeft verweerder een opsomming gegeven waaruit naar voren komt dat eiseres minst genomen op de hoogte had kunnen zijn van het voornemen om Krammer als MZI-locatie te laten vervallen. Volgens verweerder heeft eiseres ook gelegenheid gehad om haar zienswijze op dit voornemen te geven. In beroep heeft eiseres betoogd dat het feit dat de heer J. Schot in zijn hoedanigheid van bestuurslid van de PO mosselen incidenteel aanwezig was, niet maakt dat zij op de hoogte was van het voornemen om Krammer te laten vervallen, maar wat daar verder ook van zij, verweerder heeft de belangen van eiseres thans gewaardeerd op zes jaar vissen op Vuilbaard Noord in de Oosterschelde en op de Schaar van Renesse Kavel 3 in de Voordelta. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.3.5 is geoordeeld is dit een redelijke termijn om investeringen terug te verdienen. Ook indien het juist is dat eiseres op Krammer betere resultaten behaalde, dan kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van de bootsportvisserij, de vaste vistuigenvissers, de mosselhangcultuur en de Faunabescherming.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is (zie r.o. 4.3.1) en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten (zie r.o. 4.3.3).
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).