Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De belanghebbende had werkzaamheden verricht voor een multilevel marketing organisatie, waarbij hij diensten aanbood via distributeurs. De rechtbank oordeelde dat de variabele inkomsten die de belanghebbende uit deze activiteiten verkreeg, niet van speculatieve aard waren, maar redelijkerwijs te verwachten. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van de belanghebbende een bron van inkomen vormden, en dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd.
De belanghebbende had in het onderhavige jaar naast zijn loondienst bij een andere organisatie, ook vijf tot tien uur per week gewerkt voor de multilevel marketing organisatie. Zijn inkomsten bestonden uit vaste verkoopcommissies en variabele inkomsten, die afhankelijk waren van het verbruik van klanten in zijn netwerk. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende zich actief had ingespannen om zijn netwerk uit te breiden en dat zijn inspanningen bijdroegen aan de positieve resultaten van zijn activiteiten. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat het variabele deel van zijn inkomsten speculatief was, en oordeelde dat er sprake was van een wezenlijk andere feitelijke situatie dan in een eerder door de belanghebbende aangehaald arrest van de Hoge Raad.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.