ECLI:NL:RBZWB:2016:1413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en bron van inkomen bij multilevel marketing activiteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De belanghebbende had werkzaamheden verricht voor een multilevel marketing organisatie, waarbij hij diensten aanbood via distributeurs. De rechtbank oordeelde dat de variabele inkomsten die de belanghebbende uit deze activiteiten verkreeg, niet van speculatieve aard waren, maar redelijkerwijs te verwachten. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van de belanghebbende een bron van inkomen vormden, en dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd.

De belanghebbende had in het onderhavige jaar naast zijn loondienst bij een andere organisatie, ook vijf tot tien uur per week gewerkt voor de multilevel marketing organisatie. Zijn inkomsten bestonden uit vaste verkoopcommissies en variabele inkomsten, die afhankelijk waren van het verbruik van klanten in zijn netwerk. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende zich actief had ingespannen om zijn netwerk uit te breiden en dat zijn inspanningen bijdroegen aan de positieve resultaten van zijn activiteiten. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat het variabele deel van zijn inkomsten speculatief was, en oordeelde dat er sprake was van een wezenlijk andere feitelijke situatie dan in een eerder door de belanghebbende aangehaald arrest van de Hoge Raad.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/5251
uitspraak van 10 maart 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 juli 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de bij die aanslag in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende was in het onderhavige jaar in loondienst werkzaam bij [A BV] en heeft daarnaast vijf à tien uur per week werkzaamheden verricht voor ‘[B]’. Het, inmiddels failliete, [B] was een organisatie die diensten aanbood voor onder andere vaste en mobiele telefonie, internet, digitale televisie, energie en het onderhoud van verwarmingsketels. Het betrof een zogenaamde multilevel marketing organisatie, wat inhoudt dat (in dit geval) diensten werden aangeboden via distributeurs die op hun beurt andere (sub)distributeurs probeerden te werven.
2.2.
Belanghebbendes inkomsten uit zijn werkzaamheden voor [B] bestonden allereerst uit vaste verkoopcommissies voor aangebrachte klanten. Voor het aanbrengen van een nieuwe klant, voor bijvoorbeeld een zakelijk mobiel abonnement, ontving belanghebbende een eenmalige vaste commissie van circa € 100. Voor het overige waren belanghebbendes inkomsten uit de [B]-activeiteiten variabel. Dit variabele deel kon bestaan uit een percentage van het belverbruik van de klanten in zijn netwerk, bonussen in verband met door hem behaalde targets en/of een percentage van de door zijn (sub)distributeurs behaalde bonussen. Over het verbruik van zijn directe klanten ontving belanghebbende circa één à twee procent van de betreffende maandfacturen. Over het verbruik van de klanten van zijn (sub)distributeurs ontving belanghebbende een lager percentage van de betreffende maandfacturen. Voor het behalen van de variabele inkomsten was geen minimale omzet vereist. Bovendien ontving belanghebbende deze variabele inkomsten ongeacht zijn positie binnen de organisatie. Wel was zijn positie binnen de organisatie van invloed op de hoogte van de gehanteerde percentages.
2.3.
Belanghebbende heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden een eenmalige inleg van € 350 betaald aan [B]. Aan de cursussen, die hij bij of via [B] volgde om up-to-date te blijven, waren geen kosten verbonden. Evenmin had belanghebbende inkoopkosten ter zake van de diensten die hij op naam van [B] aanbood. Ook behoefde hij in het kader van zijn werkzaamheden geen investeringen te doen. Wel heeft belanghebbende veel kilometers gemaakt om informatieavonden te bezoeken en om nieuwe klanten en (sub)distributeurs te werven.
2.4.
Belanghebbende heeft over het jaar 2012 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.597. Daarin heeft belanghebbende voor zijn [B]-activiteiten als resultaat uit overige werkzaamheden een netto resultaat van € 7.428 aangegeven. In dezelfde aangifte heeft belanghebbende dit bedrag gecorrigeerd door een verlies uit onderneming van € 9.297 in aanmerking te nemen. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende toegelicht dat hij met deze handelwijze expliciet in de aangifte tot uitdrukking heeft willen brengen dat de betreffende inkomsten in zijn visie zijn vrijgesteld. Belanghebbende is zich ervan bewust dat deze wijze van verwerking incorrect is.
2.5.
De inspecteur heeft het verlies van € 9.297 niet geaccepteerd. Met dagtekening 20 maart 2015 is daarom aan belanghebbende een definitieve aanslag IB/PVV 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.894 (€ 43.597 + € 9.297). Belanghebbende heeft hiertegen op 20 april 2015 bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2012 gehandhaafd.
2.6.
Tussen partijen is in geschil of de activiteiten die belanghebbende in het onderhavige jaar voor [B] heeft verricht, voor hem een bron van inkomen vormen. Het geschil spitst zich daarbij toe op het variabele deel van belanghebbendes verdiensten.
2.7.
Een voordeel kan slechts inkomen zijn als er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Hiervoor is vereist dat belanghebbende met zijn activiteiten deelneemt aan het economisch verkeer (i), hij beoogde een voordeel te verwerven (ii), en dat dit voordeel ook redelijkerwijs verwacht kon worden (iii). Tussen partijen is slechts in geschil of belanghebbende redelijkerwijs kon verwachten met zijn activiteiten voordeel te behalen. Voornoemde elementen (i) en (ii) vormen geen geschilpunt.
2.8.
Vaststaat dat belanghebbendes [B]-activiteiten voor hem in 2012 tot een positief resultaat hebben geleid (€ 10.564). Belanghebbende heeft zich in het onderhavige jaar vijf à tien uur per week ingespannen om dit positieve resultaat te realiseren. In dit kader heeft belanghebbende cursussen gevolgd en zich ingespannen om zijn netwerk van (sub)distributeurs en klanten te vergroten. Alleen door de inspanningen van (personen zoals) belanghebbende konden de [B]-diensten worden verkocht en kon het netwerk van (sub)distributeurs worden opgebouwd en onderhouden. Deze inspanningen van belanghebbende vormen naar het oordeel van de rechtbank een verklarende factor voor de positieve resultaten. De stelling van belanghebbende dat het variabele deel van de inkomsten slechts een speculatief karakter had volgt de rechtbank niet. Nu belanghebbende de betreffende variabele inkomsten verkreeg als binnen zijn netwerk verbruik door klanten plaatsvond dan wel door hemzelf of zijn (sub)distributeurs bepaalde targets werden behaald, waren deze inkomsten redelijkerwijs te verwachten. Dat de hoogte van die inkomsten onzeker was, maakt dit niet anders. Er is derhalve sprake van een wezenlijk andere feitelijke situatie dan aan de orde was in het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 24 december 2004, nr. 39 447, ECLI:NL:HR:AV3495. De activiteiten vormen derhalve voor belanghebbende een bron van inkomen. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de inkomsten uit de [B]-activiteiten tot het resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden gerekend, zodat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
2.9.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 10 maart 2016 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.