ECLI:NL:RBZWB:2016:1211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
AWB 15_6053
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake kinderbijslag voor kinderen in Marokko

Op 25 februari 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de hoogte van de kinderbijslag die de eiser ontvangt voor zijn in Marokko woonachtige kinderen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de SVB van 29 juli 2015, waarin de SVB de hoogte van de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2014 had aangepast. De eiser stelde dat hij recht had op kinderbijslag per het eerste kwartaal van 2013 en dat de uitleg van het Nederlands-Marokkaans Verdrag en de Algemene kinderbijslagwet (AKW) onjuist was geweest, wat leidde tot een onrechtmatige korting op de kinderbijslag.

Tijdens de zitting op 21 januari 2016 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De SVB had eerder, op 22 maart 2013, de hoogte van de kinderbijslag aangepast aan het kostenniveau van Marokko, maar de eiser had hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank oordeelde dat de SVB niet verplicht was om een eerder genomen besluit te herzien met terugwerkende kracht, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de SVB in rechte standhield.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/6053 AKW

uitspraak van 25 februari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (SVB), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2015 (bestreden besluit) van de SVB inzake de hoogte van de door eiser vanaf het vierde kwartaal van 2014 te ontvangen kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor zijn minderjarige kinderen woonachtig in Marokko.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser woont in Nederland en ontvangt kinderbijslag voor zijn in Marokko woonachtige minderjarige kinderen. Bij besluit van 22 maart 2013 heeft de SVB de hoogte van de kinderbijslag van eiser vanaf 1 januari 2013 aangepast aan het kostenniveau van het woonland Marokko. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 2 april 2015 (primair besluit) heeft de SVB naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 12 december 2014 (ECLI:NL:CRVB: 2014:4181) beslist dat op eisers recht op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2014 geen woonlandfactor Marokko wordt toegepast. De SVB heeft ambtshalve haar eerdere besluit van 22 maart 2013 tot toepassing van het woonlandbeginsel herzien. Het bedrag dat eiser vanaf 1 oktober 2014 te weinig heeft ontvangen, wordt nabetaald.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De SVB overweegt hiertoe dat dit besluit in overeenstemming is met het beleid (SB1076) dat wordt gevoerd ten aanzien van het terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit. Dit is volgens de SVB niet onredelijk voor eiser en in overeenstemming met de jurisprudentie van de CRvB. Er wordt daarom maximaal vanaf het kwartaal waarin de CRvB uitspraak heeft gedaan herzien, dus vanaf 1 oktober 2014. Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden om af te wijken van dit beleid, aldus de SVB.
2. Eiser voert aan dat hij recht heeft op kinderbijslag per het eerste kwartaal van 2013. Eiser stelt dat rechtsoverweging 4.4 van de voornoemde uitspraak van de CRvB gelezen dient te worden als dat de uitleg welke aan artikel 5 Nederlands Marokkaans Verdrag jo. artikel 7b AKW is gegeven, van meet af aan onjuist is geweest in termen van korting van de bedragen van de kinderbijslag. Tevens stelt eiser dat het recht op kinderbijslag conform voornoemde artikelen de facto altijd heeft doorgelopen, ondanks de onrechtmatige korting, en niet zoals door de SVB bepleit per kwartaal een nieuwe aanvang neemt.
3. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
4. In geschil is de vraag of het bestreden besluit in rechte standhoudt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat geen rechtsregel of rechtsnorm valt aan te wijzen die de SVB verplicht om naar aanleiding van jurisprudentie ambtshalve een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit te herzien met volledig terugwerkende kracht. De rechtszekerheid zou zich daartegen ook verzetten. Ook het beleid van de SVB, waaronder de genoemde paragraaf SB1076, kent niet een dergelijke norm. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Wel kan op de SVB de verplichting rusten om naar aanleiding van een verzoek daartoe, een in rechte onaantastbaar geworden besluit te herzien. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat in de onderhavige situatie moet worden aangenomen dat sprake is van een verzoek van eiser dan wel van een daarmee op één lijn te stellen situatie, overweegt de rechtbank verder als volgt.
5.2
In het onderhavig geval heeft de SVB bij primair besluit ambtshalve haar eerdere besluit van 22 maart 2013 tot toepassing van het woonlandbeginsel herzien. Omdat de uitspraak van de CRvB is gedaan in het vierde kwartaal van 2014, wordt de woonlandfactor vanaf dit kwartaal niet meer toegepast. In overeenstemming met wat voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb dient de rechtbank zich in dit kader te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien daarvan geen sprake is, dient de rechtbank de beslissing van de SVB om niet terug te komen van het eerdere besluit te respecteren. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4681) vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Eisers stelling dat de verlaagde kinderbijslag van meet af aan onjuist is geweest biedt evenmin grond voor het doorbreken van het besluit. Het is hiermee geen nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Nu eiser verder ook geen nieuwe feiten of omstandigheden in voornoemde zin heeft aangedragen, behoefde de SVB, gezien haar beleid, de kinderbijslag van eiser niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot het vierde kwartaal van 2014 in zijn voordeel te herzien. Het bestreden besluit houdt in rechte dan ook stand.
6. Gelet op al het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.