Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van belanghebbende voor openstaande omzetbelastingschulden. Belanghebbende, die sinds 2007 deel uitmaakte van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, werd aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen die aan de fiscale eenheid waren opgelegd. Deze naheffingsaanslagen waren het gevolg van het niet voldoen van verschuldigde bedragen, en de ontvanger van de Belastingdienst had belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de openstaande schulden, boeten, rente en kosten.
De rechtbank oordeelde dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van belanghebbende voor de omzetbelastingschuld voortvloeit uit artikel 43 van de Invorderingswet 1990. Dit artikel stelt dat natuurlijke personen en lichamen die als één ondernemer worden aangemerkt, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verschuldigde omzetbelasting. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende terecht aansprakelijk was gesteld, omdat zij als bestuurder van de failliete BV verantwoordelijk was voor het niet betalen van de belasting, boeten, rente en kosten. De rechtbank verwierp het argument van belanghebbende dat de schuld was veroorzaakt door de failliete BV en dat er geen rekening was gehouden met meldingen van betalingsonmacht.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de aansprakelijkstelling voor een totaalbedrag van € 53.327. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.