ECLI:NL:RBZWB:2015:880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van omzetbelasting op huur van business seats in voetbalstadion

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van omzetbelasting op de huur van zitplaatsen in een business room van een voetbalstadion. De belanghebbende, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, huurde deze zitplaatsen voor het bijwonen van voetbalwedstrijden met (potentiële) zakelijke relaties. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening was dat de kosten voor de huur van de zitplaatsen niet aftrekbaar waren, aangezien deze zouden vallen onder de uitsluitingen van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA). De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de huur van de zitplaatsen inderdaad als relatiegeschenken en als gelegenheid tot ontspanning voor het personeel werden aangemerkt, waardoor de aftrek van de omzetbelasting werd uitgesloten. De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat er gewekt vertrouwen was door eerdere uitlatingen van de inspecteur, omdat deze uitlatingen niet de indruk konden wekken dat de naheffingsaanslag niet zou volgen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/2642
uitspraak van 6 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 juli 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 van € 12.791 (aanslagnummer [aanslagnummer]). Tegelijkertijd is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 1.427.
1.2.
Op 31 juli 2009 is het bezwaarschrift tegen de genoemde naheffingsuitslag bij de Belastingdienst binnengekomen.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2013 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 mei 2013, ontvangen bij de rechtbank op 13 mei 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318,00.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Helmond, en namens de inspecteur [verweerder]. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overhandigd aan belanghebbende en de rechtbank. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met als kernactiviteit de productie en montage van interieurwerken voor de particuliere en zakelijke sector. De fiscale eenheid bestaat uit:
- [A BV];
- [B BV];
- [C BV].
[C BV] (de holding) houdt alle aandelen in de twee andere bv’s. Directeur en enig aandeelhouder van de holding is [D] ([D]). Hij is in loondienst bij de holding. [B BV] is een interieurbouw- en productiebedrijf dat zakelijke en exclusieve particuliere interieurs maakt. Bij deze vennootschap zijn ongeveer 30 personeelsleden in dienst. [B BV] huurt zitplaatsen in een business room van het [voetbalstadion] ([voetbalclub]) in [plaats Y] (de zitplaatsen). Gebruikers daarvan kunnen een wedstrijd bijwonen van [voetbalclub], krijgen daarbij gratis consumpties en kunnen gebruik maken van de business club. De business club is niet gelegen aan de kant van het stadion waar belanghebbende de zitplaatsen huurt.
2.2.
In 2008 is een controle voor deloonbelasting ingesteld bij [B BV] over de jaren 2004 tot en met 2007. In het op 23 februari 2009 gedateerde rapport van deze controle is vermeld:
Afgesproken wordt om, bij het uitnodigen van relaties voor het bijwonen van voetbalwedstrijden van [voetbalclub], hiervan een registratie bij te houden van de personen die het betreffen. Dit om het zakelijke karakter van de hieraan verbonden kosten te kunnen beoordelen.
2.3.
Medio 2009 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek omzetbelasting plaatsgevonden over de jaren 2004 tot en met 2008 naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Het onderzoek is beperkt tot de vraag of de aftrek van omzetbelasting, die in rekening is gebracht over de huur van de zitplaatsen, terecht is geclaimd.
2.4.
In de jaren 2004, 2005 en 2006 zijn drie, en in 2007 en 2008 vier zitplaatsen gehuurd in de business room. Daarvoor zijn de volgende bedragen in rekening gebracht (afgerond):
Jaar
Factuurbedrag
Omzetbelasting
2004
€ 11.850
€ 2.251
2005
€ 11.850
€ 2.251
2006
€ 11.850
€ 2.251
2007
€ 15.750
€ 2.992
2008
€ 16.033
€ 3.046
2.5.
De zitplaatsen kunnen tijdens voetbalwedstrijden gebruikt worden. De business room kan buiten wedstrijden om als vergaderruimte worden gebruikt; belanghebbende doet dat echter niet. Bij het huurcontract zijn tevens inbegrepen consumpties voor, tijdens en na de wedstrijden en het lidmaatschap van het [voetbalclub]-netwerk.
2.6.
De gebruikers van de zitplaatsen zijn [D] en zijn broer [E], die als projectleider in loondienst is bij [B BV]. Soms gaan zij samen, soms gaat één van hen. Daarbij worden in de meeste gevallen zakenrelaties en potentiële zakenrelaties ontvangen. Verschillende relaties zijn meer dan één keer aanwezig. In de regel maken de heren [D-E] geen gebruik van de zitplaatsen als er geen (potentiële) zakenrelaties meegaan. Bij verhindering van beide heren [D-E] worden de zitplaatsen in voorkomende gevallen uitgegeven aan (potentiële) zakenrelaties. Buiten de wedstrijden om wordt geen gebruik gemaakt van de zitplaatsen of het [voetbalclub]-netwerk. Er wordt geen gebruik gemaakt van de business club.
2.7.
Over de jaren 2004 tot en met 2008 zijn geen gastenlijsten bijgehouden. Dit is wel het geval over de jaren 2009 tot 2014.
2.8.
In het rapport van het boekenonderzoek omzetbelasting is een naheffingsaanslag omzetbelasting aangekondigd van de als voorbelasting afgetrokken omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de zitplaatsen. In het rapport wordt onder andere gesteld:
De gehuurde zitplaatsen worden gebruikt door een afgevaardigde van [B BV] en een aantal zakelijke relaties. Dit is ook bij een loonbelastingcontrole door de Belastingdienst vastgesteld. De zitplaatsen worden uit strikt zakelijke overwegingen gehuurd en om niet ter beschikking gesteld aan personeel en relaties.
Zolang er geen uitspraak is gedaan over het al of niet onverbindend verklaren van het BUA inzake de bovengenoemde bestedingscategorieën, zie ik aanleiding de bovengenoemde voordruk omzetbelasting te corrigeren.
Naar mijn mening vormen de uitgaven die betrekking hebben op het verlenen van toegang tot de businessroom weliswaar bedrijfskosten, maar dragen deze een bij uitstek consumptief karakter. Met het verlenen van toegang tot de businessroom worden met name de persoonlijke belangen van het personeel en de relaties gediend. De omstandigheid dat zakelijke belangen mede worden gediend, is inherent aan de uitgaven als bedoeld in het BUA.
2.9.
De inspecteur heeft de in vooraftrek gebrachte omzetbelasting over de huur van de zitplaatsen volledig gecorrigeerd middels de onderhavige naheffingsaanslag. Hij heeft zich hierbij gebaseerd op artikel 1, eerste lid, aanhef en letter b - voor zover de zitplaatsen zijn gebruikt door relaties - en letter c - voor zover de zitplaatsen door de heren [D-E] zijn gebruikt - van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA).

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is de door belanghebbende betaalde omzetbelasting voor de huur van de zitplaatsen aftrekbaar?
Is er in rechte te honoreren vertrouwen gewekt over de aftrekbaarheid van de omzetbelasting door uitlatingen in het boekenonderzoek omzetbelasting en een boekenonderzoek loonbelasting?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daaraan is toegevoegd ter zitting.
3.4.
Belanghebbende stelt primair dat alle voorbelasting aftrekbaar is omdat de zitplaatsen uit zakelijke overwegingen worden gehuurd, en subsidiair dat in elk geval een deel van de voorbelasting aftrekbaar is, en wel voor zover de zitplaatsen niet worden gebruikt voor ontspanning. Zij stelt dat deel op 75%.
3.5.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en letter b, van het BUA wordt de aftrek van omzetbelasting uitgesloten – voor zover van belang - in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften aan degenen bij wie, indien aan hen ter zake omzetbelasting in rekening is of zou zijn gebracht, deze in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking komt of zou komen.
4.2
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en letter c, van het BUA wordt daarnaast de aftrek van omzetbelasting uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor onder meer het aan het personeel van de ondernemer geven van gelegenheid tot ontspanning, dan wel voor andere persoonlijke doeleinden van dat personeel.
4.3.
Artikel 4 van het BUA bepaalt dat de aftrekbeperkingen buiten toepassing blijven indien het totaal van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van prestaties als bedoeld in het BUA in een boekjaar niet meer bedragen dan € 227 per belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat dit drempelbedrag van € 227 is overschreden.
4.4.
Belanghebbende huurt zitplaatsen die mede recht geven op gratis consumpties tijdens de wedstrijden en stelt die ter beschikking aan relaties en aan de heren [D-E]. Naar het oordeel van de rechtbank is dat één prestatie bestaande uit het beschikbaar stellen van zitplaatsen in de business room, en gaat het verstrekken van de consumpties op in die prestatie.
4.5.
Niet in geschil is dat kosten van de zitplaatsen worden gemaakt op zakelijke gronden, namelijk om het netwerk van (potentiële) klanten te onderhouden. Dat betekent echter op zichzelf niet dat het BUA niet van toepassing is op de aftrek van de ter zake van die kosten in rekening gebrachte omzetbelasting. De toepassing van het BUA betreft immers kosten die op zakelijke gronden zijn gemaakt en waarvan de aftrek van omzetbelasting niet op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) is uitgesloten.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het ter beschikking stellen van zitplaatsen aan (potentiële) relaties sprake is van het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van het BUA. Belanghebbende heeft gesteld dat het uitnodigen van personen om de wedstrijden bij te wonen onderdeel is van relatiebeheer. De rechtbank acht aannemelijk dat die personen de wedstrijden bijwonen voor hun ontspanning. Als dit anders was, zou het uitnodigen van de desbetreffende relaties immers ook zijn doel voorbijschieten en ligt een andere vorm van representatie voor de hand. Belanghebbende heeft overigens niet gemotiveerd gesteld dat de uitgenodigde personen de wedstrijden tegen wil en dank hebben bijgewoond. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat blijkens de door belanghebbende overgelegde bezoekerslijsten voor latere jaren verschillende personen vaker dan eenmaal wedstrijden hebben bezocht.
4.7.
De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat de relaties van belanghebbende, indien aan hen ter zake van het bijwonen van de wedstrijden omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht, deze geheel of hoofdzakelijk in aftrek zouden kunnen brengen. Indien daarbij als relatie wordt beschouwd de privépersoon die tijdens de wedstrijd aanwezig is, zou bij hem de omzetbelasting niet aftrekbaar zijn wegens ontbreken van ondernemerschap. Indien als relatie wordt beschouwd niet de aanwezige persoon maar de ondernemer bij wie deze in dienst is, zou de aftrek van omzetbelasting bij de ondernemer/afstuiten op het feit dat alsdan bij hem sprake is van het gelegenheid geven tot ontspanning aan het personeel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en letter c, van het BUA.
4.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat de omzetbelasting op de in geding zijnde kosten wel aftrekbaar is, voor zover die kosten zijn toe te rekenen aan de aanwezigheid van de heren [D-E]. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat de aanwezigheid van (één van) hen bij de wedstrijden noodzakelijk is voor het ontvangen van relaties en dat zij de zitplaatsen niet gebruiken als er geen relaties aanwezig zijn. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat met betrekking tot de heren [D-E] sprake is van het gelegenheid geven tot ontspanning aan het personeel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter c, van het BUA. De rechtbank acht aannemelijk dat het aspect van ontspanning ook voor hen van meer dan bijkomstige betekenis is. In dit verband merkt de rechtbank op dat de heren [D-E] blijkens de door belanghebbende overgelegde bezoekerslijsten met betrekking tot latere jaren van tijd tot tijd ook zonder gasten wedstrijden hebben bijgewoond.
4.9.
De stelling van belanghebbende dat [D] niet als personeel van belanghebbende aangemerkt kan worden omdat hij directeur/aandeelhouder is en een fictie nodig zou zijn om hem als personeel in de zin van het BUA aan te merken, volgt de rechtbank niet. [D] is immers op grond van een arbeidsovereenkomst in loondienst werkzaam bij belanghebbende. Het begrip personeel van het BUABUA strekt zich naar het oordeel van de rechtbank uit tot alle personen die in loondienst voor de ondernemer werkzaam zijn. Dat valt ook af te leiden uit artikel 3 van het BUA, waarin voor uitsluitingen van de toepassing van het BUA het begrip ‘werknemer’ wordt gebruikt. Niet aannemelijk is dat de besluitgever een verschillende betekenis heeft willen geven aan beide begrippen. Voorts merkt de rechtbank op dat blijkens artikel 16 van de Wet bedoeld is de aftrek uit te sluiten voor bepaalde gevallen van het bevredigen van behoeften van anderen dan ondernemers. In de systematiek van de omzetbelasting kan [D] niet als ondernemer gelden.
4.10.
Belanghebbende heeft gesteld dat bij uitsluiting van de aftrek van omzetbelasting op de onderhavige kosten, voor zover die aan [D] als directeur/grootaandeelhouder zijn toe te rekenen, sprake is van ongeoorloofde discriminatie van belanghebbende en haar directeur/grootaandeelhouder ten opzichte van een ondernemer/eenmanszaak, omdat die laatste de voorbelasting in dezelfde situatie wel in aftrek zou kunnen brengen. Daartoe voert belanghebbende aan dat [D] in feite de ondernemer is. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat [D] niet als ondernemer kan worden aangemerkt. Dat betekent dat van gelijke gevallen geen sprake is, zodat ongeoorloofde discriminatie als door belanghebbende bedoeld zich hier niet voordoet.
4.11.
Belanghebbende stelt dat op basis van het evenredigheidsbeginsel de huur van de zitplaatsen moeten worden gesplitst in een zakelijk (75%) en persoonlijk (25%) deel met aftrek van omzetbelasting voor het zakelijke deel. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de tekst van artikel 1, eerste lid, van het BUA waarin de aftrek van voorbelasting wordt uitgesloten “voor zover” de goederen en diensten worden gebruikt voor – in dit geval – relatiegeschenken (lid 1, letter b) en het aan personeel geven van gelegenheid tot ontspanning (lid 1, letter c). Het gegeven dat de zitplaatsen (mede) uit zakelijke overwegingen werden gehuurd, neemt echter niet weg dat zij geheel zijn gebezigd in het kader van het geven van relatiegeschenken aan (potentiële) zakenrelaties en het geven van gelegenheid aan de heren [D-E] tot ontspanning. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve in het BUA of anderszins geen steun te vinden voor de stelling van belanghebbende.
4.12.
Belanghebbende stelt dat een volledige uitsluiting van de aftrek van omzetbelasting in een geval als het onderhavige in strijd moet worden geacht met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De handhaving van de uitsluiting van de aftrek krachtens artikel 16 van de Wet is destijds gebaseerd op artikel 17, zesde lid, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting en sedert 1 januari 2007 op artikel 176 van de BTW-richtlijn. In die bepalingen wordt voorzien in de totstandkoming van nadere regels met betrekking tot de uitsluiting van aftrek van omzetbelasting ter zake van (in ieder geval) uitgaven zonder strikt professioneel karakter, zoals weelde-uitgaven, en uitgaven voor ontspanning en representatie. Tot de inwerkingtreding van die bepalingen kunnen lidstaten elke uitsluiting van de aftrek van omzetbelasting handhaven waarin de nationale wetgeving bij de inwerkingtreding van evengenoemde richtlijnen voorzag. Nu de in geding zijnde uitsluitingen sedert 1 januari 1969 in het BUA zijn opgenomen, wordt in zoverre aan de richtlijnbepaling voldaan. De jurisprudentie van het Hof van Justitie biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel aan de verbindendheid van het BUA voor zover het in geding zijnde uitsluiting van de aftrek betreft.
4.13.
Gelet op al het vorenstaande is de aftrek van de in geding zijnde voorbelasting uitgesloten op de voet van het BUA.
Is er sprake van gewekt vertrouwen?
4.14.
Volgens belanghebbende mocht zij op basis van uitlatingen van de inspecteur in het controlerapport omzetbelasting erop vertrouwen dat geen naheffingsaanslag omzetbelasting op zou worden gelegd, omdat daarin staat dat de zitplaatsen in de business room uit strikt zakelijke overwegingen worden gehuurd. Gelet op hetgeen onder 4.5. is overwogen, betekent dat echter op zichzelf niet dat de desbetreffende voorbelasting aftrekbaar is. In het controlerapport wordt bovendien nadrukkelijk ook de correctie van de voorbelasting vermeld. Er kan dan naar het oordeel van de rechtbank door dat rapport bij belanghebbende niet de indruk zijn gewekt dat naheffing achterwege zou blijven. Aan het rapport van de loonbelastingcontrole kon belanghebbende naar het oordeel evenmin het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de voorbelasting aftrekbaar was, reeds omdat die controle geen betrekking had op de omzetbelasting. Ook hier geldt overigens dat de constatering van de zakelijkheid van de kosten geen standpunt inhoudt met betrekking tot de gevolgen voor de aftrekbaarheid van de voorbelasting.
4.15.
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht opgelegd en daarmee het beroep ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. D.B. Bijl en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.