ECLI:NL:RBZWB:2015:8263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
AWB 15_4801
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leeftijdsdiscriminatie bij toekenning van wachtgeld aan burgerlijk ambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een burgerlijk ambtenaar bij het ministerie van Defensie, en de minister van Defensie. De eiser ontving wachtgeld op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, maar was van mening dat de regeling hem benadeelde op basis van leeftijd, aangezien zijn wachtgeld zou eindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verboden onderscheid op grond van leeftijd, en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. De rechtbank stelde vast dat de regeling, hoewel deze gedeeltelijk het AOW-gat opheft, niet voldeed aan de eisen van gelijke behandeling, omdat het naar voren halen van het pensioen door de eiser nog steeds leidde tot een inkomstenterugval. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/4801 AW

uitspraak van 15 december 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. W.E. Louwerse,
en

de minister van Defensie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 juni 2015 (bestreden besluit) van de minister inzake de toekenning van wachtgeld. Eiser heeft de minister gevraagd om in te stemmen met rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft ingestemd met dit verzoek, waarna het bezwaarschrift naar deze rechtbank is verzonden. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek tot het instellen van rechtstreeks beroep gehonoreerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 november 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kalvenhaar.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op 23 augustus 1956, was werkzaam als burgerlijk ambtenaar bij het ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 januari 2014 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid in de zin van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Eiser heeft op 12 maart 2014 een aanvraag ingediend om wachtgeld, op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wachtgeldbesluit).
Bij besluit van 10 januari 2014 heeft de minister aan eiser wachtgeld toegekend, tot 1 september 2021.
Bij brief van 2 juni 2015 heeft eiser aan de minister laten weten dat er bij de toekenning van wachtgeld naar zijn mening ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt op grond van leeftijd. Eiser heeft de minister verzocht om te bepalen dat het toegekende wachtgeld wordt beëindigd op de AOW-gerechtigde leeftijd.
De minister heeft eisers verzoek opgevat als een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 10 januari 2014. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 10 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn brief van 2 juni 2015 bedoeld heeft als een verzoek aan de minister om terug te komen op het besluit van 10 januari 2014. Het bestreden besluit van 25 juni 2015 is dan ook een (primair) besluit op dit verzoek. Het daartegen ingediende bezwaarschrift ligt (in het kader van het rechtstreeks beroep) thans aan de rechtbank voor.
3. De minister stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. De toekenning van de wachtgelduitkering is in overeenstemming met de bepalingen uit het Wachtgeldbesluit. Het Wachtgeldbesluit voorziet in een uitkering waarvan de duur afhankelijk is van het arbeidsverleden. De uitkering stopt in ieder geval bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De einddatum van het wachtgeld is niet verbonden aan de ingangsdatum van het recht op AOW-uitkering. Er is geen sprake van al dan niet verboden onderscheid naar leeftijd.
4. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Er is sprake van leeftijdsdiscriminatie. Eiser verwijst onder meer naar het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens van 1 september 2014, oordeel 2014-105. Uit dit oordeel blijkt dat de minister bij de arbeidsvoorwaarden een verboden onderscheid maakt op grond van leeftijd, door de wachtgelduitkering te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Dit ongeoorloofde onderscheid is in strijd met het bepaalde van artikel 1 van de Grondwet en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het bestreden besluit dient nietig te worden verklaard voor wat betreft de limitering in leeftijd. De wachtgelduitkering dient pas te worden beëindigd op het moment dat eiser in aanmerking komt voor een AOW-uitkering.
5. De rechtbank overweegt dat het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 10 januari 2014 betrekking heeft op een zogenoemde duuraanspraak. Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
De rechtbank stelt vast dat het eiser alleen gaat om zijn aanspraak op wachtgeld in de toekomst. De rechtbank zal zich dan ook hiertoe beperken.
6. In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wachtgeldbesluit is bepaald dat het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door het wachtgeld van eiser met ingang van 1 september 2021 te beëindigen op grond dat hij op 23 augustus 2021 de leeftijd van 65 jaar zal bereiken. Voor haar motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 juli 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:5066).
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of er mogelijkheden bestaan om het geschil finaal te beslechten.
8. Op 28 september 2015 is in de Staatscourant gepubliceerd de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’ (Regeling). De Regeling treedt in werking op 1 oktober 2015. Volgens de toelichting heeft de Regeling een voorlopig karakter, omdat een definitieve regeling tot stand zal komen in het kader van een volledig arbeidsvoorwaardenakkoord.
Artikel 2 van de Regeling luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt heeft tot het bereiken van de voor hem geldende AOW leeftijd, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming.
2. De tegemoetkoming is gelijk aan de bruto AOW-uitkering die voor belanghebbende volgens de Algemene Ouderdomswet in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan, inclusief de inkomensondersteuning AOW en de maandelijkse opbouw vakantiegeld. […]
9. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de Regeling voor hem geen oplossing biedt, omdat hij zich nog steeds geconfronteerd ziet met een inkomstenterugval. Eiser moet namelijk zijn pensioen naar voren halen. De minister heeft ter zitting erkend dat nog steeds sprake is van een inkomstenterugval.
Naar het oordeel van de rechtbank heft de Regeling weliswaar gedeeltelijk het AOW-gat op, maar leidt het naar voren halen door eiser van zijn pensioen nog steeds tot een inkomstenterugval. Hieruit volgt dat de geconstateerde leeftijdsdiscriminatie niet wordt opgeheven door de Regeling.
10. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en daarnaast ziet de rechtbank evenmin de mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
12. De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en wegingsfactor 1). Eisers gemachtigde heeft daarnaast verzocht om veroordeling van de minister in de door eiser gemaakte reiskosten. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat eiser, die niet zelf ter zitting is verschenen, in het kader van de beroepsprocedure reiskosten heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.