ECLI:NL:RBZWB:2015:8167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
AWB 14_6691
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van handhaver/toezichthouder wegens belangenverstrengeling en integriteitsschending

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een onvoorwaardelijk strafontslag van een handhaver/toezichthouder bij de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB). De eiser, die sinds 1 juni 2013 werkzaam was bij de OMWB, had eerder dertien jaar bij een rechtsvoorganger gewerkt. Het ontslag volgde op een melding van een vermoedelijke integriteitsschending door de directeur van een bedrijf waar eiser toezicht op hield. Eiser had gebruik gemaakt van de diensten van dit bedrijf zonder betaling, wat door het dagelijks bestuur werd aangemerkt als belangenverstrengeling en ernstig plichtsverzuim.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, ondanks zijn verklaringen dat hij nooit de intentie had om de OMWB te schaden. De rechtbank oordeelde dat aan ambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld, ook in het geval er geen formeel integriteitsbeleid was. Eiser had op verschillende momenten wisselende verklaringen afgelegd over zijn handelen, wat de rechtbank als een poging om de ware toedracht te verhullen beschouwde.

De rechtbank concludeerde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid het onvoorwaardelijk strafontslag had kunnen verlenen, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de schade aan de integriteit van de OMWB. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de vertrouwensrelatie met zijn leidinggevenden onherstelbaar was beschadigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/6691 AW

uitspraak van 9 december 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant(OMWB), verweerder, gemachtigde: mr. H.J.M. Richters.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2014 (bestreden besluit) van het dagelijks bestuur van de OMWB inzake onvoorwaardelijk strafontslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, [naam echtgenote] . Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door teamleider [naam teamleider] en door HR-adviseur [naam HR-adviseur] .
De rechtbank heeft op 22 mei 2015 het onderzoek heropend om zich door het dagelijks bestuur te laten voorlichten over het gevoerde integriteitsbeleid.
Het dagelijks bestuur heeft op 15 juni 2015 de rechtbank geïnformeerd en aanvullende stukken toegezonden. Eiser heeft daar op 31 juli 2015 op gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is vanaf 1 juni 2013 werkzaam geweest als handhaver/toezichthouder in dienst van de OMWB, nadat hij voorheen dertien jaar werkzaam was bij één van de rechtsvoorgangers van de OMWB, [naam vorige werkgever] . Hij was voor de OMWB toezichthouder bij onder meer het bedrijf [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] .
De directeur van [naam bedrijf] heeft op 11 maart 2014 bij de OMWB melding gemaakt van een vermoedelijke integriteitsschending. De integriteitscoördinator van de OMWB heeft een onderzoek ingesteld, en daarvan op 31 maart 2014 een rapportage uitgebracht. Daarin komt het volgende naar voren.
Op 8 maart 2014 heeft eiser stalen balken afgeleverd bij [naam bedrijf] om die daar te laten coaten. Er is geen offerte gevraagd en geen betaling aangeboden.
Op 15 maart 2014 heeft eiser de balken opgehaald en opnieuw goederen aangeboden om te laten coaten, weer zonder een offerte te vragen of betaling aan te bieden. Volgens medewerkers van [naam bedrijf] heeft eiser in het verleden al meer zaken aangeboden.
Op 26 maart 2014 heeft de integriteitscoördinator van de OMWB met eiser gesproken. Eiser heeft verklaard dat de ter coating aangeboden spullen van zijn zoon zijn en door zijn zoon zijn aangeboden. Hij heeft verklaard dat hij nooit voor privéaangelegenheden bij [naam bedrijf] is geweest.
In een gesprek op 27 maart 2014 heeft eiser tegenover de integriteitscoördinator verklaard dat hij wel degene is geweest die een aantal malen bij [naam bedrijf] spullen heeft gehaald en gebracht, die zijn zoon wilde laten coaten.
Uit telefonisch contact met [naam bedrijf] op 31 maart 2014 is de integriteitscoördinator gebleken dat men niet met eisers zoon maar met eiser contact had, dat er geen poging is gedaan om voor het werk te betalen en dat in het verleden vaker spullen zijn aangeboden om te laten coaten.
Bij brief van 3 april 2014 is eiser de melding van vermoedelijke integriteitsschending voorgehouden, en hij is uitgenodigd om te worden gehoord op 8 april 2014.
Eiser heeft op 7 april 2014 een schriftelijke verklaring afgelegd, en op 8 april 2014 is hij gehoord.
Bij brief van 30 april 2014 heeft het dagelijks bestuur eiser het voornemen meegedeeld hem bij wijze van disciplinaire maatregel onvoorwaardelijk ontslag te verlenen. Daartoe is overwogen dat eiser misbruik heeft gemaakt van zijn positie van handhaver/ toezichthouder voor de OMWB. Hij heeft buiten medeweten van de OMWB en van de directeur van [naam bedrijf] verzocht om diensten voor privédoeleinden, zonder daarvoor te betalen of betaling aan te bieden, bij het bedrijf [naam bedrijf] waar hij als toezichthouder voor de OMWB toezicht hield. Er is, volgens het dagelijks bestuur, sprake van belangenverstrengeling, althans van de schijn daarvan. Eiser heeft, volgens het voornemen, zijn eigen integriteit en die van de OMWB geschaad. Eisers handelwijze is aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. Daarnaast heeft eiser, volgens het dagelijks bestuur, leugenachtige verklaringen gegeven en onwaarheid op onwaarheid gestapeld. Dat heeft het dagelijks bestuur aangemerkt als ernstig plichtsverzuim.
Eiser heeft, op 15 mei 2014 schriftelijk en op 6 juni 2014 mondeling, zijn zienswijze gegeven.
Bij besluit van 18 juni 2014 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur eiser, op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO, met ingang van 1 juli 2014 het voorgenomen ontslag verleend.
Eisers bezwaar tegen het primaire besluit is, overeenkomstig het advies van de Bezwaarcommissie OMWB, bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, met instandlating van het primaire besluit.
2. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij nooit iets heeft willen doen dat de OMWB kwaad zou kunnen berokkenen of schaden. Hij heeft veel plezier in zijn werk. Alles berust op een misverstand. Hij heeft niet de intentie gehad om iemand te benadelen of om zijn gezin bewust in gevaar te brengen.
3. De rechtbank zal eerst stilstaan bij een vraag van procedurele aard die eiser in zijn brief van 31 juli 2015 heeft gesteld.
In de heropeningsbeslissing heeft de rechtbank het dagelijks bestuur opgedragen om de rechtbank binnen twee weken na de verzending van die beslissing schriftelijk te informeren. De beslissing is op 28 mei 2015 verzonden, en het dagelijks bestuur heeft er op 15 juni 2015 op gereageerd, derhalve na het verstrijken van de gegeven termijn. Eiser heeft de rechtbank gevraagd of dat van invloed is op de procedure.
De termijnoverschrijding heeft op de procedure geen andere invloed dan dat de procedure een paar dagen langer heeft geduurd. De gegeven termijn is een termijn van orde. Aan de overschrijding daarvan zijn geen rechtsgevolgen verbonden. De rechtbank zal de door het dagelijks bestuur verstrekte informatie bij de beoordeling van het beroep betrekken.
4. Op grond van artikel 8:13 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag verleend worden.
In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair kan worden gestraft. In het tweede lid is bepaald dat plichtsverzuim zowel omvat het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
5. Volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP5986), moet de bestuursrechter in ambtenarenzaken die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vaststellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten kunnen ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. Voorts dient het plichtsverzuim aan de ambtenaar te zijn toe te rekenen en dient de genomen maatregel in verhouding te staan tot het plichtsverzuim.
6. Met betrekking tot de vraag of de gedragingen, die het dagelijks bestuur eiser verwijt, zich hebben voorgedaan overweegt de rechtbank dat eiser erkent dat hij gebruik heeft gemaakt van de diensten van [naam bedrijf] , naar zijn zeggen ten behoeve van zijn zoon. Over betaling voor die diensten heeft eiser uiteenlopende verklaringen afgelegd. Hij heeft bij herhaling verklaard dat hij het als een vriendendienst beschouwd heeft, maar op die verklaring is hij later teruggekomen. Later heeft hij verklaard dat de diensten werden geleverd in een sfeer van “ouwe jongens, krentenbrood”, weer later heeft eiser verklaard dat zijn zoon om een factuur heeft gevraagd.
Vast staat dat geen factuur is opgemaakt en dat voor de diensten niet is betaald.
Aan de vraag of [naam bedrijf] de diensten heeft geleverd ten behoeve van eiser of ten behoeve van zijn zoon komt in verband met de nauwe familierelatie alsmede het feit dat eiser betrokken is geweest bij het aanbieden dan wel ophalen van de producten geen betekenis toe. Ook als eisers zoon van de diensten profiteerde heeft eiser en de relatie van eiser met [naam bedrijf] daarbij een doorslaggevende rol gespeeld.
De rechtbank concludeert dat de aan eiser door het dagelijks bestuur verweten gedragingen zich hebben voorgedaan.
7. Die gedragingen zijn door het dagelijks bestuur aangemerkt als het door eiser misbruik maken van zijn positie van handhaver/toezichthouder, belangenverstrengeling of de schijn daarvan, alsmede schade aan eigen integriteit en die van de OMWB. Eisers handelwijze is aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim.
Die kwalificatie, die door eiser niet is bestreden, acht de rechtbank juist.
8. Eiser heeft ter zitting verklaard dat in de met hem gevoerde voortgangsgesprekken nooit over integriteit is gesproken. De rechtbank vat dat op als een beroep op ontbrekende of verminderde verwijtbaarheid, en heeft aanleiding gezien zich door het dagelijks bestuur te laten voorlichten over het integriteitsbeleid dat werd gevoerd door de [naam vorige werkgever] en door de OMWB. Ter zitting is namens het dagelijks bestuur verklaard dat de OMWB nog helemaal geen beleid had, dat is pas vastgesteld ná eisers misstappen. Desgevraagd heeft het dagelijks bestuur de rechtbank na de heropening gedocumenteerd uiteengezet hoe integriteit onder de aandacht van de medewerkers is gebracht. Niet is gebleken dat in met eiser gevoerde voortgangs- of functioneringsgesprekken aandacht is besteed aan integriteit. Wél blijkt uit die stukken dat in de periode voorafgaand aan de eiser verweten gedragingen, in ieder geval in 2006, op andere wijze de noodzaak van integer handelen onder de aandacht van de medewerkers is gebracht, in beleidsstukken, gedragscodes en publicaties op de website en op het intranet. Volgens het dagelijks bestuur blijkt uit een overgelegde lijst dat eiser een ‘integriteitsverklaring’ heeft ondertekend. Eiser heeft één en ander niet weersproken.
De rechtbank concludeert dat eiser voldoende geïnformeerd was, of kon zijn, over wat in het kader van integriteit van hem werd verlangd en dat er geen aanleiding is hem de gedragingen niet volledig te verwijten. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser op diverse momenten verkeerde keuzes heeft gemaakt en foute beslissingen heeft genomen. Verzoekers lange staat van dienst en zijn ervaring als handhaver/toezichthouder maken dat eiser beter had kunnen en moeten weten en daarnaar had moeten handelen. De rechtbank overweegt dat een ambtenaar in hoge mate onkreukbaar dient te zijn en een voorbeeldfunctie bekleedt. Aan de integriteit van de ambtenaar mogen derhalve hoge eisen worden gesteld, ook als een formeel integriteitsbeleid ontbreekt. Eiser heeft met zijn handelen de vertrouwensrelatie met zijn leidinggevenden, alsmede de relatie met [naam bedrijf] onherstelbaar beschadigd.
Na heropening van het onderzoek heeft eiser nog de vraag opgeworpen of het verweerder in dit kader kan worden aangerekend dat zij hem niet elke vijf jaar een ander werkpakket hebben aangeboden, kennelijk in de veronderstelling dat eiser geen integriteitsschending zou hebben begaan als hij elke vijf jaar een ander werkpakket zou hebben gehad. De rechtbank overweegt dienaangaande dat in het midden kan worden gelaten of verweerder ter zake een verwijt te maken zou zijn. De rechtbank ziet geen verband tussen een dergelijk verwijt en het zich al dan niet voordoen van de in deze zaak aan eiser verweten ernstige plichtsverzuim, zodat aan een dergelijk verwijt, als het zou kunnen worden gemaakt, geen gevolgen kunnen worden verbonden voor de beoordeling van het bestreden besluit.
Het dagelijks bestuur was daarom bevoegd om eiser ter zake van zeer ernstig plichtsverzuim disciplinair te straffen.
9. Met betrekking tot de vraag of onvoorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim stelt de rechtbank voorop dat aan een ambtenaar die werkzaam is in de functie van handhaver/toezicht terecht hoge eisen worden gesteld van betrouwbaarheid en integriteit.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat eiser lang in dienst is geweest bij de OMWB en de [naam vorige werkgever] , en dat hij in zijn overtuiging altijd goede inzet heeft getoond, maar het belang dat eiser heeft bij de voortzetting heeft van dat dienstverband weegt niet op tegen de zwaarwegende belangen die de OMWB heeft bij medewerkers die aan hoge eisen van betrouwbaarheid en onkreukbaarheid voldoen. Ook weegt mee dat eiser, toen hij met zijn gedragingen werd geconfronteerd, wisselende verklaringen heeft afgelegd, naar hij erkend heeft om de ware toedracht te verhullen. Dat de OMWB onvoldoende aandacht heeft gehad voor het tijdig implementeren van een expliciet integriteitsbeleid doet daar niet aan af.
De rechtbank concludeert dat het dagelijks bestuur in redelijkheid aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag heeft kunnen verlenen.
10. Nu het bestreden besluit in rechte stand kan houden zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. D.H. Hamburger, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.