ECLI:NL:RBZWB:2015:7440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 881
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van inkomensafhankelijke combinatiekorting en alleenstaande-ouderkorting voor gehuwde belastingplichtige met gedetineerde echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, gehuwd en moeder van drie kinderen, verzocht om de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting voor het jaar 2012. Haar echtgenoot was in dat jaar gedetineerd in het buitenland. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde kortingen, omdat zij een fiscaal partner had. De wetgeving vereist dat om in aanmerking te komen voor deze kortingen, de belastingplichtige geen partner mag hebben of, indien er wel een partner is, een lager inkomen moet hebben dan de partner. Aangezien de belanghebbende gehuwd was en haar echtgenoot op hetzelfde adres stond ingeschreven, was er geen sprake van een alleenstaande status. De rechtbank benadrukte dat er geen verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed was ingediend, wat ook een vereiste is om als alleenstaand te worden aangemerkt. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende dat andere overheidsinstanties haar als alleenstaand beschouwen en dat haar culturele achtergrond haar belemmerde om haar echtgenoot uit te schrijven. De rechter kan enkel op basis van de wet oordelen en kan geen uitzonderingen maken op basis van persoonlijke omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/881
uitspraak van 11 november 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 januari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende was in 2012 gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot), met wie zij vijf kinderen heeft. Drie van haar kinderen staan in 2012 op hetzelfde adres als belanghebbende ingeschreven. De echtgenoot is sinds 2011 gedetineerd in Turkije en stond tot 17 november 2014 ingeschreven op hetzelfde adres als belanghebbende.
2.2.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2013 aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.616. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag IB/PVV is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte door het belastbaar inkomen te corrigeren met een bedrag van € 5.829. Deze correctie is niet in geschil.
2.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag en daarbij aangegeven recht te hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande‑ouderkorting. De aanslag is in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.4.
In geschil is of belanghebbende in 2012 recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande‑ouderkorting.
2.5.
Artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt:
“1. De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 4.814, dan wel hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.
(…).”
2.6.
Artikel 8.15, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt:
“1. De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a. geen partner heeft;
b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. deze huishouding voert met geen ander dan kinderen waarvan de jongste bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.”
2.7.
Artikel 5a van de AWR bepaalt:
“1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
b. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland.
(…)
4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.”
2.8.
Uit de hiervoor geciteerde wetsartikelen volgt dat belanghebbende recht zou hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande‑ouderkorting indien zij in 2012 geen fiscaal partner had. Zij had echter wel een fiscaal partner doordat zij gehuwd was, zij en de echtgenoot nog op hetzelfde adres waren ingeschreven en er geen verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed was ingediend.
2.9.
Ervan uitgaande dat belanghebbende een fiscaal partner had, zou belanghebbende in aanmerking kunnen komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting indien zij in het onderhavige jaar een lager arbeidsinkomen had dan de echtgenoot (artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001). Dat die situatie zich voordeed is niet aannemelijk, aangezien de echtgenoot gedetineerd was. Ter zitting heeft de gemachtigde dat bevestigd.
2.10.
Belanghebbende heeft nog enkele omstandigheden aangevoerd die volgens haar rechtvaardigen om een uitzondering te maken op de wettelijke vereisten, zoals het feit dat zij door andere overheidsinstanties wel als alleenstaand wordt beschouwd en haar culturele achtergrond die haar belemmerde bij het uitschrijven van de echtgenoot van het woonadres. Deze feiten en omstandigheden kunnen belanghebbende echter niet baten. De rechter moet rechtspreken op basis van de wet en mag de billijkheid van die wet niet beoordelen. Een verzoek om van de wet af te wijken omdat sprake is van een onbillijkheid, kan wel met een beroep op de hardheidsclausule worden ingediend bij de Staatssecretaris van Financiën.
2.11.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande‑ouderkorting. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is ongegrond verklaard.
2.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.