Op 8 oktober 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau. Het geschil ontstond naar aanleiding van een Wob-verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten, waaronder het curriculum vitae en de sollicitatiebrief van de burgemeester. Het college had het verzoek afgewezen op grond van geheimhoudingsplicht, waarna eiser bezwaar maakte. Het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er een discrepantie was tussen de handtekening op de machtiging en die op het legitimatiebewijs van eiser. Eiser stelde dat hij tijdig had voldaan aan het verzoek om een machtiging en legitimatiebewijs, en dat het college hem niet had geïnformeerd over de onduidelijkheid die zou leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring.
De rechtbank oordeelde dat het college in strijd met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld. Eiser was niet op de hoogte van de onduidelijkheid en had niet de gelegenheid gekregen om deze te verhelpen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 oktober 2015, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.