ECLI:NL:RBZWB:2015:6376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5955
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op alleenstaande ouderkorting na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de alleenstaande ouderkorting. De belanghebbende, die in december 2012 een verzoek tot echtscheiding indiende, verzocht in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2012 om de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde echter de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, waarbij de (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen waren gecorrigeerd.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende pas vanaf december 2012 geen partner meer had, zoals bepaald in artikel 5a van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). Tot dat moment was hij nog steeds getrouwd, ondanks dat zijn echtgenote op een ander adres woonde. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de alleenstaande ouderkorting, omdat hij in het kalenderjaar meer dan zes maanden een partner had. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving niet op haar grondwettigheid of billijkheid kan worden getoetst, en dat de afschaffing van de aanvullende alleenstaande ouderkorting in 2012 ook een rol speelde in de beslissing.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, en bevestigde de beslissing van de inspecteur. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/5955
uitspraak van 4 september 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 27 augustus 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn ex-echtgenote [A] en namens de inspecteur [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende was gehuwd met [A]. Op 23 april 2012 is zijn echtgenote op een ander adres gaan wonen. Zijn minderjarige dochter [B] is op zijn adres aan de [adres] te [woonplaats] blijven wonen. In december 2012 hebben belanghebbende en [A] een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank.
2.2.
In de aangifte ib/pvv 2012 heeft belanghebbende verzocht om de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting. Bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2012 zijn de (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen gecorrigeerd.
2.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
2.4.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen.
2.5.
Ingevolge het eerste lid van artikel 8.15 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) geldt de alleenstaande ouderkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a. geen partner heeft;
b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem onderhouden wordt en op hetzelfde woonadres als belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. deze huishouding voert met geen ander dan kinderen waarvan de jongste bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.
2.6.
In het eerste en vierde lid van artikel 5a AWR is bepaald dat als partner wordt aangemerkt (voor zover van belang) de echtgenoot, tenzij een verzoek als bedoeld in artikel 150, respectievelijk artikel 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
hij/zij niet meer op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als belastingplichtige.
2.7.
Vast staat dat pas in december 2012 een verzoek tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank. Gelet op artikel 5a AWR had belanghebbende dan tot die datum een partner met als gevolg dat hij niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouderkorting van artikel 8.15, lid 1, onderdeel a van de Wet IB. Dat zijn echtgenote reeds in april niet meer op zijn adres woonde, hij als alleenstaande ouder de zorg voor zijn dochter had en geen sprake is van misbruik, leidt niet tot een ander oordeel. Het staat de rechter immers krachtens artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, respectievelijk de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
2.8.
Zoals de inspecteur ter zitting terecht heeft opgemerkt, is de aanvullende alleenstaande ouderkorting in 2012 afgeschaft. Nog los van het bovenstaande bestond daar dus in dat jaar sowieso geen recht op.
2.9.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.