Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de alleenstaande ouderkorting. De belanghebbende, die in december 2012 een verzoek tot echtscheiding indiende, verzocht in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2012 om de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde echter de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, waarbij de (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen waren gecorrigeerd.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende pas vanaf december 2012 geen partner meer had, zoals bepaald in artikel 5a van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). Tot dat moment was hij nog steeds getrouwd, ondanks dat zijn echtgenote op een ander adres woonde. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de alleenstaande ouderkorting, omdat hij in het kalenderjaar meer dan zes maanden een partner had. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving niet op haar grondwettigheid of billijkheid kan worden getoetst, en dat de afschaffing van de aanvullende alleenstaande ouderkorting in 2012 ook een rol speelde in de beslissing.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, en bevestigde de beslissing van de inspecteur. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.