Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende had een auto uit een andere EU-lidstaat geïmporteerd en aangifte gedaan van een Bpm van € 33.540. De inspecteur legde echter een naheffingsaanslag op van € 2.974, omdat hij van mening was dat de aangegeven waarde van de auto te laag was en dat de belanghebbende de auto niet had aangeboden voor hertaxatie. De rechtbank oordeelde dat de Wet op de Bpm 1992 voldoende bevoegdheid biedt om te eisen dat het motorrijtuig op een door de inspecteur aangewezen plaats en tijdstip moet worden getoond. De rechtbank vond deze eis proportioneel en gerechtvaardigd vanuit het oogpunt van doelmatige controle. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de regeling in strijd was met het EU-recht en dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het verschil tussen de aangegeven en de naheffingsaanslag niet aanzienlijk was en de belanghebbende niet had voldaan aan de eis om de auto voor hertaxatie aan te bieden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.