ECLI:NL:RBZWB:2015:6151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
AWB 15_714 & AWB 15_1586 & AWB 15_2446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten in bestuursrechtelijke procedures en de verhouding tot artikel 838 Rv

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2015, gaat het om een beroep tegen besluiten van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) waarbij bezwaren van de eiser niet-ontvankelijk zijn verklaard. De eiser had op 17 december 2014 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten te ontvangen die betrekking hadden op bepaalde beschikkingnummers. De CVOM had dit verzoek afgewezen, stellende dat de eiser niet de tenaamgestelde was van de beschikkingen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen van eiser niet gericht zijn tegen de gedeeltelijke openbaarmaking, maar tegen de geweigerde openbaarmaking van documenten die deel uitmaken van de procesdossiers. De rechtbank stelt vast dat artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen uitputtende openbaarmakingsregeling biedt die de Wob uitsluit. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de CVOM voor zover deze de openbaarmaking van documenten weigeren en draagt de CVOM op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de CVOM veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 15/714 WOB, BRE 15/1586 WOB en BRE 15/2446 WOB

uitspraak van 4 september 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie(Centrale Verwerking Openbaar Ministerie; CVOM), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 2 februari 2015, 10 februari 2015 en 11 maart 2015 (bestreden besluiten 1) van de CVOM, waarbij zijn bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Op 29 juli 2015 heeft de CVOM drie gewijzigde besluiten genomen, waarbij de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond zijn verklaard. De beroepen van eiser worden op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen de gewijzigde besluiten (bestreden besluiten 2).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 augustus 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De CVOM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger] en mr. [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 17 december 2014 heeft eiser de CVOM, onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), verzocht om alle documenten te mogen ontvangen die zien op de volgende beschikkingnummers: 167276600, 168022080 en 170031883. Bij drie afzonderlijke besluiten van 29 december 2014 (primaire besluiten) heeft de CVOM het Wob-verzoek van eiser afgewezen. De CVOM heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet de tenaamgestelde van de beschikkingen is en dat de CVOM de documenten om die reden niet kan verstrekken.
Bij de bestreden besluiten 1 heeft de CVOM de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard. De CVOM heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de brief van eiser van 17 december 2014 geen Wob-verzoek is en dat de brieven van 29 januari 2015 een feitelijke mededeling bevatten waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. De CVOM heeft in dat kader overwogen dat de Wob niet van toepassing is, nu in artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) een bijzondere regeling voor openbaarmaking is vervat, die een lex specialis is ten opzichte van de Wob en die een uitputtend karakter heeft, zodat voor toepassing van de Wob geen plaats is.
Bij de bestreden besluiten 2 heeft de CVOM de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft zij de primaire besluiten herroepen. De CVOM heeft daarbij besloten om een aantal documenten alsnog (gedeeltelijk) openbaar te maken. De namen, adressen en kentekens van de betrokkene in de documenten zijn in verband met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weggelaten.
De CVOM heeft bij de bestreden besluiten 2 een vergoeding aan eiser toegekend van de door hem in de bezwaarfase gemaakte proceskosten. De CVOM heeft de hoogte van die vergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 490,= voor de drie bezwaarschriften. De CVOM heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in die zin dat de drie bezwaarschriften als samenhangende zaken worden beschouwd.
2. Ter zitting is gebleken dat de beroepen van eiser niet zijn gericht tegen de gedeeltelijke openbaarmaking, maar uitsluitend tegen de geweigerde openbaarmaking van documenten die onderdeel uitmaken van de procesdossiers. Eiser betwist dat artikel 838 van het Rv aan de Wob derogeert. Daarnaast zijn de beroepen van eiser gericht tegen de hoogte van de toegekende vergoeding van de in de bezwaar gemaakte proceskosten. Eiser vindt dat de CVOM de drie zaken ten onrechte als samenhangend heeft beschouwd.
3. De beroepen hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op de bestreden besluiten 2, nu eiser daarbij belang heeft.
De bestreden besluiten 1 zijn door de bestreden besluiten 2 vervangen. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling door de rechtbank van de bestreden besluiten 1. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
In artikel 838, eerste lid, van het Rv is bepaald dat de griffiers en andere bewaarders van openbare registers, zonder regterlijk bevel, tegen betaling der hun toekomende regten, afschrift of uittreksel daarvan moeten afleveren aan alle degenen die zulks vorderen, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT7485,
wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere openbaarmakingsregelingen met een uitputtend karakter, neergelegd in wetten in formele zin. Zo’n regeling is uitputtend, indien zij ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van materiële bepalingen in de bijzondere wet.
De rechtbank volgt de CVOM niet in haar standpunt dat artikel 838 van het Rv een bijzondere openbaarmakingsregeling is met een uitputtend karakter zoals hiervoor bedoeld. Immers is in artikel 838 van het Rv – anders dan in artikel 28 van het Rv of artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – niets geregeld over verstrekking van processtukken aan derden. Anders dan de CVOM stelt, blijkt uit de uitspraak van de AbRS van 18 februari 2004 (ECLI:NL:RVS:2005:AO3890) slechts dat artikel 28 van het Rv een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter is. Over artikel 838 is een dergelijk oordeel niet gegeven.
De weigering van de CVOM om documenten die deel uitmaken van het procesdossier openbaar te maken kan dan ook niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. In zoverre lijden de bestreden besluiten 2 aan een motiveringsgebrek.
6. Ten aanzien van de door de CVOM toegekende proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 3, tweede lid, van het Bpb is bepaald dat samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
De rechtbank stelt vast dat de drie bezwaarschriften van eiser zijn ingediend door dezelfde gemachtigde op 13 januari 2015, 15 januari 2015 en 21 januari 2015. De bezwaargronden zijn gelijkluidend. Bij de bestreden besluiten 2 heeft de CVOM gelijktijdig, op 29 juli 2015, over de drie bezwaarschriften besloten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de criteria voor ‘samenhangende zaken’ als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Bpb. Dat betekent dat de CVOM terecht ervan uit is gegaan dat de drie bezwaarschriften van eiser samenhangende zaken betroffen en dat de CVOM deze voor de vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding terecht als één zaak heeft beschouwd.
7. Het bestreden besluit komt op basis van het voorgaande voor vernietiging in aanmerking, voor zover is geweigerd om de documenten die deel uitmaken van het procesdossier openbaar te maken. De beroepen zullen daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Immers is nog niet het volledige Wob-verzoek van eiser aan de Wob getoetst. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het bestuursorgaan in het kader van de Wob beschikt over een bepaalde beoordelingsvrijheid en dat de bestuursrechter het gebruik daarvan met een zekere terughoudendheid toetst. De CVOM zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal de CVOM veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,= (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,= en wegingsfactor 1, waarbij sprake is van samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 2, voor zover daarbij is geweigerd om de documenten die deel uitmaken van het procesdossier openbaar te maken;
  • draagt de CVOM op nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de CVOM op het betaalde griffierecht van in totaal € 501,= aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de CVOM in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2015.
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.