ECLI:NL:RBZWB:2015:5634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2911
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen belastingaanslagen en vernietiging van deze aanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de belastingaanslagen voor het jaar 2007. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat deze buiten de termijn waren ingediend. Belanghebbende stelde echter dat hij pas op 24 januari 2012 op de hoogte was geraakt van de aanslagen, die op 3 juni 2010 waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de aanslagen tijdig waren verzonden en dat de bezwaren derhalve ontvankelijk waren. De rechtbank vernietigde de aanslagen en verklaarde de beroepen gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 918 werden vastgesteld. Belanghebbende had ook om schadevergoeding gevraagd wegens de lange behandelingsduur van de procedure, maar de rechtbank kende deze alleen toe in een samenhangende procedure. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige bekendmaking van belastingaanslagen en de noodzaak voor de inspecteur om zijn stellingen met bewijs te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 13/2911 en 13/2912
uitspraken van 24 augustus 2015
Uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Polen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 juni 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en een aanslag premie Zorgverzekeringswet opgelegd (hierna: de aanslagen) alsmede. Bij gelijktijdige beschikkingen is tevens heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2013 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 mei 2013, ontvangen bij de rechtbank op 3 juni 2013, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting pleitnota’s ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], en namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbendes beroepen met de procedurenummers 13/2904 tot en met 13/2914 zijn gelijktijdig behandeld.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten. Op verzoek van en in overleg met partijen heeft de rechtbank gewacht met het doen van uitspraak in verband met een mogelijk compromis tussen partijen.
1.8.
Belanghebbende heeft de rechtbank bij brief van 2 juni 2015 bericht dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt en heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
1.9.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 3 juni 2015 bericht dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak gedaan zal worden.
1.10.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift gelijk met het afschrift van deze uitspraken naar partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende stond in 2007 ingeschreven in Polen, op het adres [adres], [woonplaats]. Hij heeft in 2007 € 18.065 loon genoten van de in Nederland gevestigde vennootschap [A BV].
2.2.
De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 3 juni 2010 de aanslagen en de verzuimboete opgelegd omdat geen aangifte was ontvangen.
De aanslag ib/pvv is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 368.065 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.000.
2.3.
Op 12 januari 2012 is namens de ontvanger executoriaal (derden)beslag gelegd onder [B]. Dit beslag heeft betrekking op belastingaanslagen ten name van belanghebbende. [B] heeft belanghebbende hierover geïnformeerd.
2.4.
Bij brief met dagtekening 19 januari 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de ontvanger laten weten dat belanghebbende niet bekend is met de belastingaanslagen en heeft hij onder meer verzocht de onderliggende bescheiden toe te zenden.
2.5.
Bij brief met dagtekening 20 januari 2012, ontvangen door de gemachtigde op 24 januari 2012, heeft de ontvanger aan de gemachtigde onder meer kopieën van de aanslagbiljetten ib/pvv 2007 en zwv 2007 gestuurd.
2.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brieven van 25 januari 2012, ontvangen bij de inspecteur op 26 januari 2012, tegen de aanslagen en de boete bezwaar gemaakt.
2.7.
Bij de uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft ambtshalve de verzuimboete laten vallen.

3.Geschil

3.1.
Primair is in geschil of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Voor het geval die vraag bevestigend beantwoord moet worden is in geschil of de aanslagen tijdig zijn opgelegd, en zo ja, of de aanslagen niet te hoog zijn.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en van hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen. De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van de beroepen en subsidiair tot vermindering van de te betalen inkomstenbelasting over het inkomen uit sparen en beleggen van € 3.600 tot € 600 in verband met de toepassing van het Belastingverdrag met Polen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat het bezwaar tijdig is ingediend omdat hij eerst op 24 januari 2012 op de hoogte is geraakt van het bestaan van de aanslag. Uit de jurisprudentie volgt dat de aanslag toen op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Van eerdere verzending of aanbieding van de aanslag aan belanghebbende is geen sprake. Het bezwaarschrift van 25 januari 2012 is derhalve tijdig, aldus belanghebbende.
4.2.
De inspecteur, op wie de bewijslast rust dat de aanslag is verzonden, heeft gesteld dat de aanslag op de juiste wijze is bekend gemaakt omstreeks de dagtekening van 3 juni 2010. De inspecteur heeft daarvoor aangevoerd dat de aanslagbiljetten tijdig naar het op die biljetten vermelde adres zijn verzonden. De inspecteur heeft ter ondersteuning daarvan een rapport overgelegd, opgemaakt op 14 maart 2013 door een medewerker van de Belastingdienst/Centrale Administratie (hierna: het rapport). Het rapport omvat een verslag van een intern onderzoek naar de verzenddatum van de aanslagen en bevat – naast afschriften van de aanslagen – schermafdrukken met vermelding van de vaststelling en dagtekening van de aanslagen en een toelichting daarop.
4.2.1.
De rechtbank heeft ter zitting gevraagd om een nadere toelichting op deze stukken, in het bijzonder een toelichting hoe op basis van deze stukken is te zien dat de aanslagen foutloos het gestelde verzendingstraject hebben doorlopen. De inspecteur heeft daarop – na beraad – verklaard het rapport met bescheiden niet nader toe te kunnen lichten.
4.2.2.
De inspecteur heeft ter zitting aangeboden om informatie van ‘Apeldoorn’ op te vragen en toe te zenden. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat de kwestie of de aanslagen zijn verzonden, van meet af aan in de procedure een geschilpunt tussen partijen is geweest, en van de inspecteur verwacht mocht worden dat hij een toelichting kon geven op stukken die hij zelf heeft ingebracht om zijn stelling te bewijzen. Het betoog van de inspecteur dat hij dacht dat het rapport duidelijk was, gaat niet op nu de inspecteur zelf niet kon toelichten wat duidelijk was.
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat met het rapport en de onderliggende stukken, zonder nadere toelichting – die ontbreekt –, niet aannemelijk is gemaakt dat de aanslagen ter post zijn aangeboden. De rechtbank neemt daarbij ook het volgende in aanmerking. Voor zover de rechtbank het rapport begrijpt is het de stelling dat de aanslagen zijn opgenomen in een partij documenten met “
generatienummer g3214/7” en dat deze partij op 31 mei 2010 aan TNT Post is aangeboden. Uit een onderliggend document blijkt dat bij de partijen met nummers die eindigen op “
g3214/7” gesproken wordt van ‘
stuklopers’. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat uitgesloten kan worden dat de aanslagen – zo die bij partij g3214/7 horen – tot de stuklopers behoren noch hoe met de stuklopers is omgegaan.
4.2.4.
Dit leidt tot de conclusie dat de aanslagen eerst op 20 januari 2012 bekend zijn gemaakt. Dit betekent dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en de bezwaren ontvankelijk zijn. Het gelijk is hier aan belanghebbende.
4.3.
Wat betreft de vraag of de aanslagen tijdig zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de AWR, dient te worden vooropgesteld dat een aanslag niet is vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn, indien het aanslagbiljet weliswaar voor het verstrijken van die termijn is gedagtekend, maar de aanslag niet binnen die termijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930). In dit geval verliep de aanslagtermijn op 31 december 2010. Niet is gesteld of gebleken dat voor indiening van de aangifte uitstel is verleend. Dat is ook onwaarschijnlijk nu de inspecteur – blijkens het geschrift waarin de uitspraken op bezwaar zijn gedaan – de eerder opgelegde verzuimboete heeft laten vallen omdat geen uitnodiging of aanmaning voor het doen van aangifte aan belanghebbende was verstuurd. Nu niet is komen vast te staan dat de aanslagen vóór 1 januari 2011 bekend zijn gemaakt (zie 4.2), dienen de aanslagen te worden vernietigd.
4.4.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt daarvoor de zaken met nummers 13/2911 tot en met 13/2914 aan als samenhangend in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn dan op de voet van dit besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.836 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1,5 wegens vier of meer beroepen). In de onderhavige zaken wordt € 918 toegekend. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld.

6.Schadevergoeding

Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van de bezwaren en de beroepen.
Gezien de samenhang in de zaken met procedurenummers 13/2911 tot en met 13/2914 gaat de rechtbank ervan uit dat de lange behandelingsduur één maal heeft geleid tot spanning en frustratie bij belanghebbende waarvoor een vergoeding op haar plaats is. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor al deze zaken tezamen eenmaal schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de schadevergoeding toegekend in de procedure met nummer 13/2913.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, alsmede de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 918;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
Deze uitspraken zijn gedaan op 24 augustus 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraken hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraken onherroepelijk zijn geworden. Een uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraken kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.