Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de inkomstenbelasting van een belanghebbende. De belanghebbende had een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever in verband met zijn uitdiensttreding per 31 december 2006, wat hem recht gaf op een prepensioen/FPU. Echter, door een civiele procedure die hij had aangespannen om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden, ontving hij geen prepensioen/FPU. De civiele rechter handhaafde de overeenkomst in 2011, waarna de belanghebbende het totaalbedrag van de uitkering over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 in één bedrag ontving in 2011. De rechtbank oordeelde dat dit bedrag in 2011 belast was, omdat het pas na de civiele procedure vorderbaar en inbaar was geworden.
De rechtbank heeft de bestreden uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die de gehele FPU in 2011 belastte, bevestigd. De belanghebbende had in 2011 aangifte gedaan van een inkomen uit werk en woning van € 40.390, maar de inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van de volledige uitkering van € 199.000. De rechtbank oordeelde dat de uitkering over de jaren 2007 tot en met 2010 niet eerder vorderbaar en inbaar was, omdat de belanghebbende zelf de voorwaarden niet had vervuld om de uitkering eerder te ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.