In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 151.299 had vastgesteld. De belanghebbende, die samen met haar broer een onderneming dreef, had aangifte gedaan naar een verlies van € 26.458. Na een boekenonderzoek door de Belastingdienst werden er echter aanzienlijke winstcorrecties doorgevoerd, wat leidde tot de opgelegde aanslag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag niet op onredelijke uitgangspunten heeft gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de winstcorrecties naar evenredigheid over de vennoten van de onderneming moesten worden verdeeld. De rechtbank heeft de aanslag uiteindelijk verminderd tot een belastbaar inkomen van € 95.451, waarbij ook de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig werd aangepast. De rechtbank heeft de inspecteur bovendien veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs zijn gemaakt.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige voor een deugdelijke administratie en het tijdig aanleveren van relevante gegevens aan de Belastingdienst. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, ondanks de bezwaren van de belanghebbende over de procedurele afhandeling door de inspecteur.