ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4440
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en compensatieregeling voor grensarbeiders in het belastingverdrag met België

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2015, staat de vraag centraal of de in België ingehouden RSZ-premies in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van de compensatie voor grensarbeiders, zoals geregeld in het belastingverdrag tussen Nederland en België. De belanghebbende, een grensarbeider die in Nederland woont en in België werkt, heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2010 een bedrag van € 34.798 aan loon uit Belgische dienstbetrekking opgegeven, evenals een werkloosheidsuitkering van € 747. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag inkomstenbelasting opgelegd en de ontvangen Belgische inkomsten gecorrigeerd naar € 37.818. De rechtbank oordeelt dat de RSZ-premies, die in België zijn betaald, niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse volksverzekeringen, zoals ook expliciet is afgesproken tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht heeft geoordeeld dat deze premies niet meetellen voor de compensatieregeling. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij ook de heffingsrente niet gematigd kan worden, aangezien de berekening conform de wet is uitgevoerd. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/4440
uitspraak van 19 juni 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft belanghebbende, met dagtekening 28 november 2011, over 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer].H.06).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 juni 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag heeft de inspecteur de aanslag verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroepschrift is op
19 juli 2014 bij de rechtbank binnengekomen. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Den Haag, en namens de inspecteur, [verweerder].
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen. Zowel belanghebbende als de inspecteur hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn steeds in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
1.7.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Belanghebbende is inwoner van Nederland was dat ook in 2010. Hij ontving in 2010 inkomsten uit dienstbetrekking en een werkloosheidsuitkering uit België.
2.2.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2010 – ingediend op 30 juli 2011 – een bedrag van € 34.798 vermeld als loon uit Belgische dienstbetrekking en een bedrag van € 747 aan Belgische werkloosheidsuitkering. Als ingehouden Belgische bedrijfsvoorheffing is vermeld € 10.975. Het aangegeven verzamelinkomen was € 32.032.
2.3.
De inspecteur heeft het ontvangen Belgisch inkomen gecorrigeerd naar € 37.818. Dat bedrag is als volgt berekend (alle bedragen in €):
brutoloon
39.156
ingehouden premies RSZ
-4.954
bijz.bijdrage soc zekerheid (BBSZ)
-327
subtotaal
33.875
bij:
werknemersdeel premie geneeskundige verzorging
1.338
werknemersdeel BBSZ
88
werkgeversaandeel premie geneeskundige verzorging
1.437
maaltijdcheques
830
ecocheques
250
Nederlands fiscaal loon
37.818
2.4.
Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 34.319 en de ingehouden Belgische bedrijfsvoorheffing (tevens verschuldigde belasting) op € 9.906. Bij de aanslagregeling is aftrek verleend ter voorkoming van dubbele belasting voor het Belgisch loon en vrijstelling voor de premie volksverzekeringen. Bij de aanslag is de compensatie zoals bedoeld in artikel 27 van het belastingverdrag tussen Nederland en België 2001 (het Verdrag) berekend op
€ 540. Dat bedrag is als volgt berekend (alle bedragen in €):
Loon
37.818
Belgische belasting en opcentiemen
9.906
Daarover zou zijn verschuldigd in Nederland
inkomstenbelasting
2.645
premieheffing
10.197
totaal heffing
12.842
heffingskorting
-3.476
totaal heffing
9.366
verschuldigd in België
9.906
tegemoetkoming
540

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de in België ingehouden premies RSZ (deels) in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van de compensatie. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Niet meer in geschil is dat het bedrag van de verschuldigde Belgische belasting € 9.906 is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op wat zij ter zitting nog hebben aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat bedoelde RSZ-premies te vergelijken zijn met de Nederlandse volksverzekeringen. Belanghebbende heeft zich daarvoor beroepen op de Besluiten van de staatssecretaris van 7 april 2009, nr. CPP 2009/93M en van 24 maart 2014, nr. DGB 2014/144M. Daaruit valt, zo voert belanghebbende aan, op te maken dat de staatssecretaris enkele componenten van de RSZ-premies, vergelijkbaar acht met de Nederlandse volksverzekeringen en dat daarom deze premies in aanmerking genomen moeten worden bij de berekening van de compensatie.
4.2.
Het in 2.4 genoemde artikel van het Verdrag regelt een compensatieregeling voor in Nederland wonende grensarbeiders. Paragraaf 1 van dit artikel bepaalt dat, voor zover hier van belang, voor de berekening van de compensatie moet worden uitgegaan van
“de verschuldigde premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dan wel daarmee vergelijkbare bijdragen en premies ingevolge de Belgische sociale zekerheid”.
Paragraaf 4 van het artikel bepaalt dat de bevoegde autoriteiten in onderlinge overeenstemming regelen in welke mate bijdragen en premies sociale zekerheid in België vergelijkbaar zijn met de premie voor de volksverzekeringen in Nederland als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen.
4.3.
De Nederlandse en Belgische autoriteiten hebben in voornoemde zin gecorrespondeerd. Een brief van het Belgische Ministerie van Financiën gericht aan het Nederlandse Ministerie van Financiën van 22 januari 2004 luidt, voor zover hier van belang:
“Ik kom terug op de hierboven vermelde brief van de heer …. Directeur Internationale Fiscale Zaken, met betrekking tot toepassing van artikel 27, paragraaf 4 van het nieuwe Belgisch-Nederlandse Belastingverdrag van 5 juni 2001.
Die verdragsbepaling voorziet erin dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en
België voor de toepassing van de compensatieregelingen van paragrafen 1 en 2 van
hetzelfde artikel regelen in welke mate Belgische bijdragen en premies sociale
zekerheid vergelijkbaar zijn met de Nederlandse premies volksverzekeringen.
In zijn brief vraagt de heer …. te willen bevestigen dat de Belgische bijdragen en
premies sociale zekerheid niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse premies
volksverzekering.
Na inwinning van het advies van de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst
Sociale Zekerheid kan ik bevestigen dat de Belgische sociale zekerheidsbijdragen niet
volledig overeenstemmen met de premies volksverzekeringen in Nederland, maar dat
laatstbedoelde premies slechts samen met de Nederlandse premies
werknemersverzekeringen geacht worden vergelijkbaar te zijn met de Belgische
sociale zekerheidsbijdragen.
In overeenstemming met het i.c. bepaalde in de gezamenlijke artikelsgewijze toelichting
als bijlage aan de Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot goedkeuring van het
nieuwe belastingverdrag, is deze vaststelling van het hierboven bedoelde niet-
vergelijkbare karakter voor herziening vatbaar in geval van substantiële wijzigingen in
het Belgische sociale zekerheidsstelsel respectievelijk in het stelsel van de Nederlandse
volksverzekeringen.
(…)”
4.4.
De rechtbank constateert derhalve dat beide verdragspartners hebben afgesproken dat – voor de toepassing van artikel 27 van het Verdrag - RSZ-premies niet vergelijkbaar zijn met de Nederlandse volksververzekeringen. Zoals de inspecteur ook heeft aangevoerd zijn RSZ-premies werknemersverzekeringen en is het verrichten van arbeid noodzakelijk om daarop recht te hebben. Dat is een wezenlijk verschil met de Nederlandse volksverzekeringen. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur. Belanghebbendes beroep op de in 4.1 vermelde besluiten van de staatssecretaris kan daar niet aan af doen, nu die besluiten niet zien op de verdragstoepassing - in het bijzonder de compensatieregeling – maar op de nationale berekening van het loon in grensoverschrijdende situaties.
4.5.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat de heffingsrente te hoog is vastgesteld, nu de inspecteur er erg lang over heeft gedaan om de aanslag vast te stellen. Naar de rechtbank begrijpt bedoelt belanghebbende te stellen dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.6.
De heffingsrente is berekend met in achtneming van het bepaalde in artikel 30f van de AWR. Tekst en strekking van dit artikel bieden geen ruimte om in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten of te matigen. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel er toe leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege blijft of beperkt wordt. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich dat hier niet voor.
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

6.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.