ECLI:NL:RBZWB:2015:3893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke naheffingsaanslag omzetbelasting en heffingsrente in verband met verzwegen inkomsten en vermogensvergelijkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, alsook een boete en heffingsrente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende in Nederland heeft gehandeld in goederen tot een bedrag van € 190.597, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 29 januari 2015 gehouden, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de belanghebbende, die eerder in een strafrechtelijk onderzoek waren afgelegd, als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de inspecteur de juiste procedure had gevolgd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsrente terecht was vastgesteld en dat de belanghebbende geen recht had op een vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft wel het griffierecht aan de belanghebbende vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 13/3497
uitspraak van 15 juni 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft, met dagtekening 16 december 2011, aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, alsmede bij beschikkingen een boete van € 13.270 en heffingsrente van € 4.969. Bij vermindering, met dagtekening 19 december 2011, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete vernietigd.
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 mei 2013 de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft in één geschrift bij brief van 21 juni 2013, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007, alsmede de daarbij vastgestelde boetebeschikking ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 160.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 12/6720, 13/3497, 13/3498 en 13/5967. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de inspecteur [verweerder]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak is verzonden.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij brief van 2 maart 2015 heeft de rechtbank deze termijn met zes weken verlengd. Bij brief van 19 mei 2015 is de termijn verlengd tot 15 juni 2015.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren [datum] 1972, heeft sinds november 2004 een geregistreerd partnerschap met [A] (hierna: de partner). Zij hebben samen drie kinderen. Op 17 november 2009 heeft de politie een inval gedaan in de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. Daarbij is, onder andere, aangetroffen € 186.089,60 aan contant geld, drie auto’s (een Mercedes Benz met kenteken [kenteken], een Ferrari Spider met kenteken [kenteken] en een Hummer met kenteken [kenteken]) en een motorfiets (kenteken [kenteken]). Het strafrechtelijk onderzoek behelsde onder meer een financieel onderzoek over de periode 2001 tot en met 17 november 2009. Daaruit kwam naar voren dat belanghebbende en zijn partner in die periode beschikten over een flink vermogen.
2.2.
Informatie uit het strafrechtelijk onderzoek is aan de inspecteur ter beschikking gesteld. Delen van het proces-verbaal behoren tot de stukken van het geding. In het kader van dit onderzoek zijn onder meer gesprekken via de telefoon van belanghebbende afgeluisterd en is gebruik gemaakt van een observatieteam.
2.3.
Belanghebbende heeft tijdens de verhoren in het strafrechtelijk onderzoek (onder andere) het volgende verklaard:
PV van verhoor 18 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-028037
(pagina 3 van 5) “
Op dit moment is [B] van mij. [C] is van mij en [D]. [B] is mijn garage in Bergen op Zoom de zaak wordt gerund door [E]. (…)
[C] is een bedrijf die eigenaar is daarvan. Dat bedrijf is eigenaar van [B], dat is een holding (…)
[D] is een autoverhuurbedrijf. Ik zou ook wat handel gaan doen, ik heb altijd in de auto’s gezeten.
Met [C] is het de bedoeling om partijhandel te gaan doen (…)
Ik krijg elke maand € 1800 van [B].
Ik krijg elke maand € 2000 van [adres 2] [woonplaats].
Ik krijg huurinkomsten van [adres 3] [plaats F]. Die is van mij en [G] samen. Huurinkomsten zijn € 1650. Ik verkoop ook nog wel eens klokjes, er lagen nog twee horloges, die zullen wel in beslag genomen zijn. Die zijn van [H]. Dit zijn echte klokken. Ik verkoop ook wel een autootje en zo. (…)
Ik ben dagelijks bezig met mijn bedrijfjes [D] en [C].”
PV 18 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-028042
(pagina 3 van 5)

Ik heb wel eens een klokje verkocht en had dan geld in huis.”
PV 19 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-029392
(pagina 3 van 4)
“Vraag: Kun je verklaren waar het geld vandaan komt?
Geld? Dat geld was om iets aan te kopen. Het geld is van mij. Ik wilde er wintercollectie onderbroeken kopen van Bjorn Borg. Er waren er een paar met kerstopdrukken. Er lag er ook een bij mij thuis op het bureau.
Ik zou bijvoorbeeld van een vriend van mij een grote partij, 163 containers, met gereedschap krijgen om te verkopen. (…)
Ook restpartijen van Nike, Kappa, onderbroeken en keukens en zo krijg ik dan bijvoorbeeld. Ik ken veel mensen en die bellen mij dan. Ik handel zo met die dingen en ik weet niet hoe andere mensen die boeken in orde hebben. Mijn boeken hebben in ieder geval zwaar achterstand. (…)
Ik heb [G] jaren geleden leren kennen. Dat is een vriend van mij geworden. [G] is geen straatmens maar die is heel goed met papieren en zo. Hij kon mij helpen met de kamer van Koophandel en zo. Mijn doel was een jaar of 4 geleden een soort Partijhal zoals in Sint Willebrord. Eerst een pand en om die rendabel te maken zijn we een autoverhuurbedrijf begonnen. [G] zou mij helpen.
Ik heb [B]. Die mensen, [E] en [I], kochten de garage [B]. Ik liet daar dingen aan mijn auto doen. Die mensen gingen failliet. (…) ik heb toen een lening genomen en die zaak overgenomen. [E] is daar nu bedrijfsleider.(…)
Ik kan wel zeggen dat ik het niet doe maar ik er zijn er maar zat mensen die gepakt worden voor belastingontduiking en voor het aannemen van zwart geld. Ik heb afgelopen tijd wel ik weet niet hoeveel klokjes verkocht en die moet ik nog steeds inboeken. (…)
Vraag: Wat bedoel je met zwaar achterstand in de boeken?
A:
Ik zit in de legale partijenhandel en in de tussen handel, zo heb ik wel eens 40 duizend voetballen gekocht en zo. (…)
Ik ben wel eens met iemand naar de Kamer van Koophandel gegaan om iets op te starten. Ik moet nog steeds die dingen in boeken.”
PV 26 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-033037
(pagina 2 en 3 van 8)
“Vraag: Wil je terug komen op je eerder afgelegde verklaring?
Ik heb ze vaak gelezen. Wat er in staat daar wil ik overal aan mee werken. Ik wil schoon schip maken en naar mijn gezin toe. (…)
Er kwamen mensen naar me toe en die vroegen of ik wilde investeren. Eigenlijk moet je de papieren in orde hebben en dan pas flink gaan doen. Dat was ook de reden van die wapens. Ik woonde achteraf en er kwamen mensen naar me toe. Ik kocht dan weer een klokje op van iemand en verkocht die dan weer door en zo. Ik kocht ook klokken van [H]. Ik verkocht af en toe ook wel klokken aan [H].
Ik kan wel verklaren dat het geld niet van criminele activiteiten afkomstig is. (…) Ik regelde een auto voor iemand waar ze maanden mee rond konden rijden. Er gingen dan exportplaten op die auto. Er kwamen dan mensen bij mij en die gaven mij dan 2000 of 2500 Euro en dan konden ze tot maximaal een jaar rondrijden met verzekering, die hoef je niet apart af te rekenen. Die auto stond dan wel gewoon op naam van diegene die het paspoort overhandigde. Normaal moet je zelf, maar ik had de mogelijkheid om via een Duitse man dat allemaal te regelen zonder dat ik daar bij moest zijn. (…)
Vraag (…) Wat voor werk doet [J] dan eigenlijk voor jou?
A: (…)
Er reden op een bepaald moment heel veel auto’s rond die ik had geregeld. Dat kon ik dan beter zelf gaan doen. Ik kwam toen [G] tegen en die had ik mijn probleem uitgelegd. Wij hadden kort na aanvang van [D] 20 auto rondrijden. Daar waren ook grotendeels auto’s van [leasemaatschappij]. Ik verhuurde die auto voor 200 of 300 Euro meer door aan klanten. Dit ging allemaal via [K]. Ze zitten in Goes, Steenbergen, Middelharnis en overal. Ik wilde partijhandel gaan doen. Dat was mijn ding. Wij konden geen pand vinden. Die man kon zijn pand niet verhuren en die paste de prijs aan, Wij konden dat pand wel huren. Benden zou [D] komen zitten en er zou nog iemand komen zitten met gereedschap.
(Pagina 4 van 8)
[J] zou op kantoor gaan zitten, als het goed gaat zou [J] er voor een percentage krijgen, dat werkt het best, dan hebben ze gevoel bij het bedrijf (…)
Ik gaf hem wel elke maand geld. Afhankelijk van hoeveel hij werkte gaf ik hem 150 euro of 200 euro of soms zelfs 300 euro per week. Er werd niets afgedragen aan ziekenfonds en dergelijk. Dat is iets dat zou [G] allemaal gaan regelen. Want dat is niets voor mij.
(pagina 5 van 8): Vraag: we hebben het eerder gehad over geld dat er dinsdag 17 november 2009 in jouw woning [adres 1] [woonplaats] werd aangetroffen. Jij dacht dat er totaal in huis € 190.000 was aangetroffen. Je zei dat 180.00 (Rb: lees 180.000 ) was voor de aankoop van de wintercollectie onderbroeken van Björn Borg. Je zei ook: “Het geld is van mij”. Onze vraag nu is: Hoe kom jij aan dat geld. Waar komt het vandaan?
A:
Dat van die onderbroeken was een voorbeeld. Ik zou niet voor 180.000 Euro onderbroeken kopen.
Dat hoort bij mijn levensverhaal dat ik later zal vertellen.
Vraag: Wie heeft dat geld, die ruim 180.000 euro zo verpakt?
A:
Omdat ik handel opkoop. Het lag achter een schot. In en ruimte achter twee deuren die altijd op slot waren. Het zat in een plastic zak in een doos. Er lagen ook horloges. Er lag een horloge van [H] die was 80.000 Euro waard. Voor mij was het handel. Ik denk dat ik afgelopen jaar wel 25 of 30 klokken verkocht. Ik kreeg van [H] wel eens klokjes mee als ik naar een feestje ging en dan spraken mensen mij aan en dan was ik zo van die klokjes af. Er zat dan een beetje geld tussen. Ik bedoel daarmee winst.
Vraag: Vorige week had jij het over een nette man, die jou een aantal jaren geleden advies gaf toen je hem vroeg hoe het verder moest met jouw verdiensten uit de handel. Je sprak toen over 50 procent belasting betalen, daaroverheen 50% boete. Dat je dan al je verdiende centen kwijt zou zijn. Wie is die meneer die je toen adviseerde en wat adviseerde hij?
A: (…)
Ik ben toen met zijn advies weggegaan en heb besloten om het niet aan te geven.
(pagina 6 van 8) Vraag: wat kun je verklaren over de door jou dagelijks gebruikte zilvergrijze Mercedes Benz S320, kenteken [kenteken]. (…)
Die heb ik gekocht. Ik heb die gekocht van een Duits bedrijf. (…) Die auto staat op naam van [K] dus die zullen jullie wel hebben die bon (…). Ik heb het geld voor die auto betaald aan die jongens van [K]. [K] hebben hem voor mij ingevoerd. (…)(pagina 7 van 8)
Ik heb die auto betaald. ik heb mijn zaken niet op orde maar ik licht niemand op of besodemietert niemand. Ik betaal de verzekeringspremie en de houderbelasting aan [K].(…) Als ze bij [K] hebben gezegd dat ik 2440,99 ex btw per maand moet betalen dan klopt dat wel.”
PV 26 november 2009, proces-verbaalnummer: 29-034017
(Pagina 3 van 6)

Ik begon een beetje met autootjes te rommelen. Ik begon een beetje geld te verdienen en die auto’s gingen in de boeken van [L].”
PV 27 november 2009, proces-verbaalnummer 29-0340230
(Pagina 6, 7 en 8 van 9)

Ik heb [B]. Ik handelde wel. [M] en [G] zagen wel wat ik deed. In ben anti boekhouden. Ik weet niet precies hoe het zit. Hij heeft twee keer 18.000 gestort om [C] en [B] te starten. (…) [M] zat toen wel zwaar met zijn relatie en moest zijn huis verkopen. Ik heb toen uit mijn handelsgeld 36000 euro gegeven zodat hij geld aan mij kon storten. [M] moest snel storten omdat anders [E] en [I] op straat zouden komen te staan. Vervolgens ging alles lopen, die BV’s waren geopend. Kamer van Koophandel rond, bankrekening geopend (…) Vervolgens had ik de bedrijven [C] en [B] in running. Ik weet niet hoe ik een factuur moet schrijven of hoe deze eruit ziet. [M] zei dat we dat zouden gaan regelen. (...)
Als iets koop en daarna verkoop en ik heb 50 euro cent winst, dan heb ik 50 eurocent winst. Ik heb oog voor handel. Voorbeeld. Als iets een euro waard is en ik koop het voor 30 cent waarna ik het voor 80 cent verkoop heb ik dus 50 cent winst.
Ik gaf als voorbeeld dat WIJ Björn Borg onderbroeken kochten in de tijd dat iedereen zijn broek liet zakken om de onderbroek te laten zien. Ik zeg niet wie wij is.(..)
Als je je ogen open houdt is er geld te verdienen. Ik heb een zwarte actie meegedaan rond het WK. Dat ging om een [actie]. (…)
Zo hoorde ik over container keukens en auto banden. Als ik er niets in zag ging ik er niet achteraan. Als ik er wat in zag, ging ik er achteraan. Er wordt best wel onderschat hoeveel zwart geld in de restpartijen handel omgaat.
Er zijn feesten die zijn binnen 30 minuten uitverkocht. Die kaarten kosten 55 per stuk. Dat wordt gemanipuleerd er zijn altijd kaarten over. Zoals ik bestel voor die hotste feest waar de meter snel voor loopt bestel ik via de achterdeur kaarten. Ik koop 2000 kaarten zwart. Hun doen niets verkeerd. Als mensen naar zo’n feest willen betalen ze gewoon 70 euro voor een kaartje van 50 euro. Heb je zo 2000 kaarten heb je netto winst van 20 euro per kaart. Het is een gemakkelijke manier van geld verdienen waar niemand mee in de problemen komt.(…)
[activiteit]. Kijk zo zijn er meerdere zaken. (…)
Ik weet dat ik belastingplichtig ben. [G] zag wel dat ik bezig was en wilde samen doen. Hij zou de boekhouding gaan doen. Meestal doe ik geen handel via de telefoon. Als ik denk dat iets voor mij is rijd ik er naar toe. Dit was dan om te kijken of het geen nepspullen zijn. Bijvoorbeeld dat het Niketeken op zijn kop stond.
Zoals ik al zei. Soms doe ik handel in partijen zelf. Soms doe ik samen met anderen. Ik heb daar geld aan verdiend. Ik wil niemand door mij in problemen brengen. Ik pas daarvoor. Ik zit hier en ik zit na te denken. Ik kan wel begrijpen dat ik met dure auto’s en reizen opgevallen ben bij andere mensen. Als ik mijn belasting had betaald had ik dat niet kunnen doen. Ik leefde in een roes, een flow. Ik was bezig, verdiende geld, kwam met een dure auto. Achteraf helemaal fout. Ik ga op de blaren zitten. Ik hoor net als een andere Nederlander te weten dat ik mijn inkomsten op had moeten geven. (…)”
PV 9 december 2009, proces-verbaalnummer 29-041405
(pagina 2 van 5)

Ik heb een voorbeeld gegeven van feesten waar ik kaartjes van kochten. Ik kocht die kaarten niet rechtstreeks via de achterdeur bij die mensen die de feesten organiseerden. Ik kon ze niet eens kopen bij die mensen want die computers zijn allemaal gekoppeld. Ik kocht niet alleen kaarten van die feesten die ik eerder in de verklaring heb genoemd maar ik kocht van meerdere evenementen kaarten. Dit ging dan via andere kanalen. Ik deed dat met andere mensen. Geld maakt altijd geld.
Vraag: Wij tonen jou een foto. Foto zijn uit een in beslag genomen fotoboek. Lag in de [adres 1] te [woonplaats] en is daar in beslag genomen. Staan twee auto’s op. Ferrari (…) en Lamborghini.(…). Wat kun en wil jij over die foto en die twee auto’s verklaren?
A:
Ik heb heel kort gebruik gemaakt van deze Ferrari. Deze was van mij en iemand anders. Ik heb daar even mee rond gereden. Die hebben wij met winst verkocht. Als je daar mee rondrijdt dan komen daar mensen op af. Ik had die goedkoop gekocht en met winst verkocht. (…)
Uit de tap moet toch ook op te maken zijn dat ik in auto’s en horloges heb bemiddeld. Ik kreeg die auto’s en horloges op goed vertrouwen. Ik kreeg die op krediet mee. Ik moest pas betalen als ik ze verkocht had. De winst hield ik thuis. Als het niet verkocht was kon ik het zo teruggeven.
Vraag: Van wie is die Lamborghini op de foto?
A:
Dat weet ik niet. Ik heb die auto gekocht omdat ik wist dat iemand daar naar op zoek was. Iemand anders had een Ferrari voor zijn bruiloft geregeld. Ik was Laurens zijn getuige en toen hebben we voor de foto’s beide auto’s gebruikt.”
PV 9 juni 2010, proces-verbaalnummer 29-173526
“Ik begrijp dat u mij wil confronteren met de door u opgemaakte kasopstelling. Ik begrijp van u dat door middel van deze kasopstelling inzichtelijk is gemaakt wat er door mij en [A] contant is uitgegeven in de periode 1 januari 2001 tot en met 17 november 2009. De dag van mijn aanhouding. Aan deze contante uitgaven liggen volgens u geen legale inkomsten ten grondslag. U zegt mij dat u berekend heeft dat ik ongeveer € 1.000.000,00 verdiend hebt zonder dat er een legale grond is.
Ik kan verklaren dat ik daar reeds eerder over verklaard heb. Ik had toen bijvoorbeeld € 200.000,00 en ik heb daar advies over gevraagd bij [M]. En deze vertelde mij toen dat ik daar 52% zou moeten betalen, dat was in 2004. Ik heb toen gekozen om dat niet te doen. Ik handelde vanaf 2004 in horloges, boten, auto’s e.d. Jullie kunnen dit allemaal lezen in de tapgesprekken. Ik vind 1 miljoen erg veel. Ik ben zelf verantwoordelijk. Vanaf 2001 handelde ik al in auto’s. Auto’s worden met gesloten beurzen doorgezet. De Q7 als voorbeeld, heb ik telefonisch verkocht.(…)
V: Hoe kom je aan het geld om deze contanten uitgaven van ongeveer 1.000.000 gedaan te kunnen hebben?
Ik zal het wel zien hoe jullie dit berekend hebben. Ik kan zeggen dat dit onzin is.
(…)
Ik heb geld verdiend en ik heb dat niet opgegeven en dat geld is inderdaad in het huis gegaan. Maar zo heb ik bijvoorbeeld een lantaarnpaal van de gemeente gehad. Ik ben een handelaar en ik ga niet de duurste prijs betalen. Ik weet niet hoeveel geld in het huis is gegaan.”
2.4.
Belanghebbende was in 2006 niet geregistreerd voor de omzetbelasting. .
2.5.
Naar aanleiding van de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende, bij vonnis van 18 juli 2014 met de parketnummers 02/811526-07 en 02/810947-10, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor onder andere het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift. Zijn partner is, bij vonnis van 18 juli 2014 met parketnummer 02/811220-08, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan tien voorwaardelijk, voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift. Belanghebbende is tegen zijn vonnis in hoger beroep gegaan.
2.6.
Naar aanleiding van de bevindingen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek en de daarop gevolgde veroordelingen, heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende inkomsten jegens de fiscus heeft verzwegen. Om de omvang van de verzwegen inkomsten te bepalen, heeft de inspecteur vermogensvergelijkingen opgesteld. Deze vermogensvergelijkingen zijn gebaseerd op de gegevens uit het hoofddossier en financieel dossier opgemaakt door het onderzoeksteam en de administratieve bescheiden (onder andere bankafschriften en facturen van belanghebbende en de partner) en overige gegevens die door het onderzoeksteam zijn verkregen. De vermogensvergelijkingen zijn gedurende het onderzoek en daarna verschillende malen door de inspecteur aangepast in verband met het beschikbaar komen van nieuwe informatie.
Voor 2006 heeft dit uiteindelijk geleid tot de volgende opstelling:
Vermogensbestanddelen
1-1-2006 (€)
1-1-2007 (€)
Grond en opstallen [adres 1]
400.629,00
400.629,00
Hypotheek [adres 1]
-325.000,00
-325.000,00
[adres 2] [adres 4]
175.000,00
175.000,00
Hypotheek [adres 2]/[adres 4]
-175.000,00
-175.000,00
Contant geld
120.000,00
180.000,00
Bankrekening AXA bank
8.773,63
Bankrekening [rekeningnummer 1]
7.090,00
Bankrekening [rekeningnummer 2]
138,00
Bankrekening volgens aangifte
50.043,00
Werkelijk vermogen (WEV)
245.672,00
271.630,63
Inkomensbestanddelen
Inkomsten [A]
56.849,00
Huuropbrengsten [paardenstal 1]
3.000,00
Huuropbrengsten [paardenstal 2]
3.000,00
Huuropbrengsten [paardenstal 3]
3.000,00
Huuropbrengsten [adres 2]/[adres 4]
24.000,00
Belastingteruggaven en toeslagen
6.771,00
Onbelaste ontvangst op bankrekening [rekeningnummer 2]
500,00
TEV
342.792,00
WEV
271.630,63
Bruto beschikbaar voor privé
71.161,37
Benoemde uitgaven privé
230.486,96
Onbenoemd voor levensonderhoud
-159.325,59
Stelpost levensonderhoud
18.000,00
Negatieve kas
-177.325,59
Benoemde posten
Niet in geschil zijnde posten bankrekeningen
65.588,04
Niet in geschil zijnde posten contant
10.539,94
Huur units
5.000,00
Kosten Mercedes Benz [kenteken]
43.303,00
Bekeuringen [K] en eigen risico
514,00
Betaling bruto loon aan werkgever [A]
56.849,00
Loonheffing [A]
19.577,00
Telefoonkosten [belanghebbende]
2.400,00
Telefoonkosten contant betaald [A] vodafoon
1.716,00
Autokosten, brandstof, onderhoud, verzekering ed stel
15.000,00
Vakantie en overige reizen Spanje Brazilië enz
10.000,00
230.486,96
2.7.
Op basis van, onder andere, deze vermogensvergelijking heeft de inspecteur een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Met dagtekening 16 december 2011 is de onderhavige naheffingsaanslag, met boete, opgelegd. Bij vermindering, met dagtekening 19 december 2011, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete vernietigd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking heffingsrente terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
Is de naheffingsaanslag tijdig opgelegd?
Zo ja, heeft belanghebbende belaste prestaties voor de omzetbelasting verricht?
Zo ja, is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade?
Heeft belanghebbende recht op een (proces)kostenvergoeding?
Belanghebbende beantwoordt de eerste drie vragen ontkennend en de laatste twee bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Tijdigheid van de belastingaanslag
4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 heeft ontvangen en dat het aan de inspecteur is om aan te tonen dat de naheffingsaanslag (tijdig) is vastgesteld en op deugdelijke wijze bekend is gemaakt. De rechtbank begrijpt deze grief van belanghebbende als een beroep op overschrijding van de vijfjaarstermijn van artikel 20, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.2.
Voor de vraag of de naheffingsaanslag binnen de vijfjaarstermijn van artikel 20, derde lid van de AWR is opgelegd, is de dagtekening van het aanslagbiljet bepalend (artikel 5 AWR). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:N:HR:2014:930 mede voor de toepassing van de naheffingstermijn overwogen dat deze regel uitzondering lijdt indien de (naheffings)aanslag pas na de dagtekening van het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
De bewijslast met betrekking tot (het tijdstip van) de bekendmaking van de (naheffings-) aanslag rust bij de inspecteur. Indien de bekendmaking geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Die regel leidt uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan deze dienst is te wijten.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, met hetgeen hij heeft overgelegd en zijn verklaring ter zitting, aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag binnen de vijfjaarstermijn is vastgesteld en eveneens binnen die termijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.4.
Dat in een brief van de ontvanger staat dat er geen (naheffings)aanslag omzetbelasting 2006 bestaat, maakt het voorgaande niet anders, nu de inspecteur daarvoor een plausibele verklaring heeft gegeven, te weten dat de naheffingsaanslag handmatig is vastgesteld, als gevolg waarvan die naheffingsaanslag onder meer niet in de reguliere ontvangersadministratie zichtbaar was.
Belaste prestaties
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat geen aanleiding bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR. Voor omkering van de bewijslast is vereist dat sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking of van het niet doen van de vereiste aangifte. Nu de inspecteur geen onherroepelijke informatiebeschikking heeft overgelegd en aan belanghebbende geen aangiften omzetbelasting voor het onderhavige tijdvak zijn uitgereikt, dient de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag volgens de normale regels van de bewijslastverdeling te worden beoordeeld.
4.6.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat in beginsel de inspecteur dient te bewijzen dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daartoe heeft de inspecteur erop gewezen dat van belanghebbende geen (noemenswaardige) inkomsten bekend zijn, terwijl belanghebbende wel op grote voet heeft geleefd. De inspecteur verwijst voor de berekening van het bedrag van de naheffingsaanslag naar een door hem opgestelde vermogensvergelijking (zie 2.6) en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
4.7.
Gelet op het tot de gedingstukken behorende (delen van het) proces-verbaal van de FIOD-ECD inzake het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende, in het bijzonder op de daarin opgenomen verklaringen van belanghebbende (zie onder 2.3), acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in 2006 in Nederland heeft gehandeld in bepaalde goederen en dat hij daaruit belastbare inkomsten heeft genoten. Belanghebbende verklaart immers zelf dat hij heeft gehandeld in diverse goederen, dat hij de inkomsten had moeten opgeven aan de Belastingdienst en dat hij daarover 52% belasting had moeten betalen. De eigen verklaringen van belanghebbende worden ondersteund door verklaringen van anderen en door de in zijn woning aangetroffen horloges en geldbedragen. Gelet ook op het feit dat belanghebbende heeft verklaard al vanaf 2001 te handelen in auto’s en vanaf 2004 in horloges, boten, auto’s en dergelijke acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake is geweest van incidentele handel, zoals belanghebbende stelt. Voorts blijkt uit het vonnis van de strafkamer van de rechtbank (zie 2.5) dat de partner van belanghebbende geen inkomen uit arbeid heeft genoten in 2006 en dat zij beiden nagenoeg geen (afgezien van de paardenstal/verhuur) andere inkomsten hadden, terwijl zij wel grote uitgaven deden.
Hoogte van de aanslag
4.8.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer 12/6720, welke uitspraak gelijktijdig met deze uitspraak is verzonden, voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PH ten name van belanghebbende geoordeeld dat belanghebbende in 2006 ten minste, afgerond, € 190.597 aan inkomen uit werk en woning heeft genoten.
4.9.
Nu de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag volledig heeft gebaseerd op de vermogensvergelijking en de rechtbank in de onder 4.8 genoemde uitspraak heeft geoordeeld dat zij deze theoretische berekening tot het onder 4.8 genoemde bedrag aannemelijk acht, is de rechtbank van oordeel dat de door de inspecteur gestelde hoogte van de omzet van € 166.229 en daarmee de naheffingsaanslag omzetbelasting eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
4.10.
Het gelijk is aan de inspecteur.
Met betrekking tot de heffingsrente
4.11.
Belanghebbende heeft geen argumenten aangedragen op grond waarvan de heffingsrente zou moeten worden verminderd. De heffingsrente is naar het oordeel van de rechtbank terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht.
Immateriële schadevergoeding
4.12.1.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van de lange behandelingsduur van het bezwaar en beroep.
4.12.2.
Gezien de samenhang tussen de navorderingsaanslag IB/PH en de naheffingsaanslagen omzetbelasting, gaat de rechtbank ervan uit dat de lange behandelingsduur één maal heeft geleid tot spanning en frustratie bij belanghebbende waarvoor een vergoeding op haar plaats is. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor alle zaken tezamen eenmaal schadevergoeding toe te kennen wegens (redelijke) termijnoverschrijding en voor het overige te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank heeft de vergoeding voor immateriële schade toegekend in de zaak met procedurenummer 12/6720.
4.13.
Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 30 november 2012, nr. 11/03462 en 20 maart 2015, nr. 14/01332 dient het beroep ongegrond te worden verklaard, maar zal het griffierecht aan belanghebbende moeten worden vergoed.

5.Proceskosten

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt daarbij de zaken van belanghebbende met de procedurenummers 12/6720, 13/3497, 13/3498 en 13/5967 als samenhangend. De vergoeding is toegekend in de zaak met procedurenummer 12/6720.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 160 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2015 door mr. D. Hund, voorzitter, mr.drs. M.H. van Schaik en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.