Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had op 22 november 2010 aangifte gedaan en de BPM betaald, maar maakte op 7 mei 2012 bezwaar tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat nationale procedureregels, zoals bezwaartermijnen, ook van toepassing blijven bij belasting die in strijd met het Unierecht is geheven. De rechtbank verwees naar de conclusie van advocaat-generaal N. Jääskinen in een prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd gesteld dat nationale regels niet buiten toepassing kunnen worden gelaten, ook niet als dit zou leiden tot een schending van het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.