ECLI:NL:RBZWB:2015:3520
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van verwijtbare werkloosheid in het kader van ontslag van een politieambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de korpschef van politie en de Raad van bestuur van het UWV. De korpschef had een ontslagvoornemen kenbaar gemaakt aan [naam persoon1] op 4 maart 2013, maar het ontslagbesluit werd pas meer dan dertien maanden later, op 7 april 2014, genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag, waardoor de werkloosheid van [naam persoon1] niet verwijtbaar was. De rechtbank volgde het UWV in zijn standpunt dat de korpschef niet voortvarend had gehandeld en dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van het UWV in stand kon blijven.
De rechtbank overwoog dat de korpschef had moeten begrijpen dat het gedrag van [naam persoon1] niet de enige factor was in de vertraging van het ontslag. De rechtbank benadrukte dat de korpschef had moeten handelen op het moment dat duidelijk werd dat er geen oplossing in der minne kon worden bereikt. De rechtbank verklaarde het beroep van de korpschef ongegrond en oordeelde dat de werkloosheid van [naam persoon1] niet verwijtbaar was in de zin van de Werkloosheidswet (WW).