Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van de 30%-regeling voor extraterritoriale medewerkers. De belanghebbende, een Mexicaanse nationaliteit, was werkzaam voor een Nederlandse werkgever en wilde gebruikmaken van deze regeling. Echter, er ontbrak een gezamenlijk verzoek van zowel de werkgever als de werknemer, wat volgens de wet een vereiste is. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van dit gezamenlijke verzoek leidde tot de afwijzing van het verzoek door de inspecteur van de Belastingdienst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in september 2009 naar Nederland was gekomen voor een studie en na zijn afstuderen in augustus 2012 een arbeidsovereenkomst had aangegaan met [A BV]. Het verzoek om toepassing van de 30%-regeling was op 26 juli 2013 ingediend, maar de inspecteur had verzocht om aanvulling van het verzoek, wat niet was gebeurd. Uiteindelijk heeft de inspecteur het verzoek op 16 december 2013 afgewezen.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de belanghebbende om toepassing van de 30%-regeling terecht was afgewezen, omdat er geen gezamenlijk verzoek was gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.